Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2990

Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5287 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering ZW-uitkering toe te kennen. Het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. De door appellant geclaimde rugklachten kunnen niet worden geobjectiveerd. De beschikbare medische gegevens geven geen aanknopingspunt om een medische deskundige om advies te vragen.


Uitspraak

07/5287 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 augustus 2007, 07/911 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant was werkzaam als schoonmaker voor 36,5 uur per week. Nadat de arbeidsovereenkomst was ontbonden, ontving appellant ingaande 2 augustus 2004 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Vanuit die situatie heeft appellant zich per 6 september 2006 ziek gemeld met psychische klachten, rug-, knie en hielklachten. Per 1 november 2006 is appellant in dienst getreden van [naam werkgever] als algemeen medewerker voor 20 uur per week. Appellant is ook daar schoonmaakwerk gaan verrichten. Op 26 november 2006 is appellant voor dat werk uitgevallen. 1.2. Op 30 november 2006 is appellant onderzocht door een verzekeringsarts die hem, mede op basis van door de Riagg verstrekte informatie, per 1 december 2006 geschikt achtte voor de laatstelijk voor zijn uitval verrichte werkzaamheden. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 30 november 2006 geweigerd appellant per 1 december 2006 uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) te verstrekken. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 14 februari 2007 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat het oordeel van de verzekeringsarts dat appellant geen psychische beperkingen heeft, niet op medisch objectieve informatie van derden berust. De beschikbare informatie is te oud en er is niet gecommuniceerd met de behandelende sector. Dat appellant antidepressiva gebruikt en eenmaal in de vier tot zes weken een ondersteunend gesprek heeft, betekent niet dat hij kan werken, aldus appellant. Appellant meent dat de verzekeringsarts voorbij is gegaan aan zijn hoofdpijnklachten, zijn duizeligheid en zijn huidproblemen. Voorts meent appellant dat de rechter gehouden was een medisch deskundige in te schakelen. 4.1. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit op een zorgvuldig medisch onderzoek berust. In dat verband merkt de Raad op dat de verzekeringsarts appellant op het spreekuur heeft onderzocht en dat hij beschikte over informatie van de Riagg. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant onderzocht voorafgaande aan de hoorzitting. 4.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft een uitvoerig en zorgvuldig opgesteld rapport uitgebracht. De bezwaarverzekeringsarts heeft evenals de verzekeringsarts geconcludeerd dat de door appellant geclaimde rugklachten niet konden worden geobjectiveerd. Wel constateerde hij lichte psychische klachten, samenhangend met de relatie met de echtgenote. Deze klachten werden met medicamenten en gesprekken behandeld. Hierin zag de bezwaarverzekeringsarts echter geen beletsel voor appellant om de voorheen door hem verrichte werkzaamheden uit te voeren. 4.3. De Raad ziet in hetgeen namens appellant is aangevoerd geen aanleiding voor twijfel aan de door de (bezwaar)verzekeringsarts getrokken conclusie. Daartoe wijst de Raad erop dat, naar blijkt uit de medische kaart van de huisarts, aan appellant ten tijde in geding alleen een pijnstiller en calciumtabletten waren voorgeschreven. Het enkele gebruik van dergelijke medicijnen is onvoldoende om de conclusie dat appellant op de datum in geding arbeidsongeschikt was te dragen. Voorts is uit de medische kaart op te maken dat de huisarts het verrichten van arbeid door appellant juist van belang achtte. Hetgeen overigens namens appellant is aangevoerd, kan de Raad niet als objectief medisch gegeven aanmerken en kan dan ook niet afdoen aan de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts. De beschikbare medische gegevens geven ook geen aanknopingspunt om een medisch deskundige om advies te vragen. Voorts kan naar het oordeel van de Raad aan de omstandigheid dat appellant in de onderhavige ziekteperiode met schoonmaakwerk bij [naam werkgever] is aangevangen en daarvoor ook weer is uitgevallen niet die betekenis worden gehecht die de gemachtigde van appellant daaraan geeft. Immers, het onderzoek door de verzekeringsarts heeft enige dagen na de uitval bij [naam werkgever] plaats gevonden en appellant heeft geen medische gegevens in geding gebracht waaruit zou kunnen blijken dat hij op 30 november 2006 nog steeds arbeidsongeschikt was. 5. Hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden heeft geweigerd appellant met ingang van 1 december 2006 uitkering ingevolge de ZW te verstrekken. Het bestreden besluit kan dan ook in stand blijven. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) A.L. de Gier. TM