Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI2996

Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers265705 HARK 09-128
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot wraking van een kantonrechter afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: 265705 HARK 09-128 beslissing van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingverzoeken, in de zaak van Best Business School, h.o.d.n. The Stewardess Academy, Best Business College B.V., gevestigd te Best, verzoekster, gemachtigde: J. Kantelberg, tegen mr. [X], kantonrechter in deze rechtbank, hierna te noemen: mr. [X]. Inleiding 1.1 Onder registratienummer 602695 UC EXPL 08-16843 is bij deze rechtbank, sector kanton, een procedure aanhangig tussen verzoekster [Y] (hierna: [Y]). 1.2 In deze procedure is op 26 maart 2009 een comparitie na antwoord gehouden onder leiding van mr. [X]. 1.3 Bij brief van 1 april 2009, aangevuld bij brief van 6 april 2009, heeft verzoekster mr. [X] gewraakt. 1.4 Mr. [X] heeft niet in de wraking berust. Hij heeft zijn standpunt bij brief van 9 april 2009 uiteengezet. 1.5 De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 15 april 2009. Daarbij waren aanwezig verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en mr. [X]. Beoordeling 2.1 De voor de beoordeling van het wrakingverzoek toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de betreffende rechter vooringenomen is jegens één van de bij de procedure betrokkenen, althans dat de vrees van die partij voor zulke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. 2.2 Verzoekster, hierna ook te noemen Kantelberg, verwijt mr. [X] allereerst dat hij er blijk van gaf door het televisieprogramma Tros Radar te zijn beïnvloed en dat hij aan het begin van de zitting al voornemens was om dertig getuigen (cursisten en docenten) op te roepen. Dit heeft Kantelberg als zeer belastend ervaren. De rechtbank is gebleken dat [Y] zich in de procedure heeft beroepen op het televisieprogramma Tros Radar. Dit was voor mr. [X] aanleiding daaraan aandacht te besteden. Mr. [X] heeft meegedeeld het betreffende programma zelf niet te hebben gezien. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die mededeling. Dat geldt evenzeer voor de uitleg die mr. [X] heeft gegeven over de context waarin is gesproken over de mogelijkheid om getuigen te horen. De rechtbank wil aannemen dat het noemen van dit televisieprogramma voor verzoekster belastend is geweest. Dit een en ander is echter onvoldoende voor het oordeel dat mr. [X] partijdig is geweest dan wel dat hierdoor de schijn van partijdigheid is gewekt. 2.3 Verzoekster klaagt er over dat alle aandacht van mr. [X] tijdens de comparitie is uitgegaan naar [Y] en dat verzoekster nauwelijks gelegenheid heeft gehad om haar standpunten naar voren te brengen. De rechtbank is gebleken dat mr. [X] in het begin van de zitting vooral aandacht heeft besteed aan het betoog van [Y]. Mr. [X] heeft uiteengezet dat het summiere verweer van [Y] vroeg om een nadere toelichting ter zitting van de gedaagde partij. In deze handelwijze van mr. [X] ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat mr. [X] vooringenomen was of een gebrek aan onpartijdigheid heeft getoond. 2.4 Op grond van de stukken, waaronder het proces-verbaal, en de ter zitting gegeven toelichting stelt de rechtbank voorts vast dat nadat Kantelberg op de zitting van 26 maart 2009 had aangegeven dat hij onvoldoende in de gelegenheid werd gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen, mr. [X] hierin aanleiding heeft gezien om, in afwijking van zijn gebruikelijke wijze van behandeling, Kantelberg direct in de gelegenheid gesteld zijn visie naar voren te brengen. Kantelberg heeft van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt, maar op summiere wijze, aldus de toelichting van mr. [X]. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze gang van zaken ter zitting te twijfelen. In dit verband constateert de rechtbank dat in het proces-verbaal van de zitting het standpunt van verzoekster kort en bondig is geformuleerd, dat dit standpunt aan Kantelberg is voorgelezen, en dat Kantelberg het proces-verbaal namens verzoekster heeft ondertekend. Desgevraagd heeft Kantelberg bevestigd dat de inhoud van het proces-verbaal strookt met hetgeen hij tijdens de zitting naar voren heeft gebracht. Onder die omstandigheden geeft het betoog van verzoekster op dit punt geen grond voor het oordeel dat mr. [X] door zijn handelwijze de objectief gerechtvaardigde schijn gewekt heeft dat het hem aan onpartijdigheid ontbrak. 2.5 Verzoekster heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat het oneerlijk is dat alleen zij in de procedure vonnissen heeft moeten overleggen. Volgens verzoekster heeft mr. [X] met twee maten gemeten. De rechtbank is gebleken dat Kantelberg zich op de zitting van 26 maart 2009 heeft beroepen op andere vonnissen van rechterlijke instanties, waarin verzoekster in het gelijk zou zijn gesteld. Gebleken is dat mr. [X] hierin aanleiding heeft gezien verzoekster in de gelegenheid te stellen die vonnissen bij akte alsnog in het geding te brengen. Dit is ook zo in het proces-verbaal verwoord. Aangezien [Y] zich ter onderbouwing van haar standpunt niet heeft beroepen op vonnissen van rechters, is haar die gelegenheid niet geboden. De rechtbank vermag niet in te zien op welke wijze deze gang van zaken verzoekster heeft benadeeld. Evenmin is er reden om te oordelen dat mr. [X] met twee maten heeft gemeten. Ook deze klacht faalt daarom. 2.6 Het misverstand betreffende het aantal personen dat namens de rechtbank aanwezig was op de zitting van 26 maart 2009 (namelijk een rechter, een griffier en een griffier in opleiding), is door mr. [X] ter zitting van 15 april 2009 opgehelderd. Kantelberg heeft ter zitting aangegeven deze uitleg te accepteren en deze wrakingsgrond niet langer te handhaven. 2.7 Ten slotte heeft verzoekster gesteld dat de zitting twee keer geschorst is om partijen (op de gang) nader tot elkaar te brengen, dit terwijl [Y] niet bereid was tot enig gesprek. Verzoekster heeft dit als zinloos ervaren. Er van uitgaande dat mr. [X] het onderzoek ter zitting heeft geschorst, ziet de rechtbank in het betoog van verzoekster geen grond voor het oordeel dat mr. [X] zich partijdig heeft opgesteld. 2.8 De rechtbank komt tot de slotsom dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek tot wraking van mr. [X] zal daarom worden afgewezen. Beslissing De rechtbank Utrecht, 4.1 wijst het verzoek tot wraking van mr. [X] af; 4.2 draagt de griffier op deze beslissing aan verzoekster en mr. [X], alsmede aan mr. drs. S.M. van Lieshout (sectorvoorzitter van de sector kanton van deze rechtbank) en de president van deze rechtbank. Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, mr. J. Sap en mr. P.S. Elkhuizen en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2009, in het bijzijn van de griffier mr. J.J. van Doorn.