Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3012

Datum uitspraak2009-04-24
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2029 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ìntrekking WAO-uitkering: minder dan 15% arbeidsongeschikt. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag berust op een zorgvuldig onderzoek. Functie van productiemedewerker textiel is niet passend. Tevens is de Raad - zij het op iets andere gronden - met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. Het bestreden besluit is eerst in hoger beroep voorzien van een deugdelijke onderbouwing. In stand laten rechtsgevolgen.


Uitspraak

07/2029 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 23 februari 2007, 06/1058 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. W.F.C. van Megen, advocaat te Utrecht, bij brief van 4 april 2007 hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 28 augustus 2007 is namens appellant een tweetal medische stukken ingestuurd. In reactie hierop heeft het Uwv bij brief van 6 september 2007 een rapport van 5 september 2007 van bezwaarverzekeringsarts G.J. Dreijer ingestuurd. Naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad heeft het Uwv bij brief van 31 juli 2008 een rapport van 29 juli 2008 van bezwaararbeidsdeskundige L.H.L. Stiekema ingestuurd. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 13 maart 2009. Appellant en zijn gemachtigde zijn daarbij met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Namens het Uwv is verschenen J.A. Klaver. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als voltijds taxichauffeur en is voor die werkzaamheden op 10 september 2002 uitgevallen wegens rug- en heupklachten. 1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellant met ingang van 9 september 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. Bij besluit van 30 januari 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 28 maart 2006 ingetrokken onder de overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. 2. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts Dreijer. Laatstgenoemde arts, die bij de hoorzitting aanwezig is geweest en kennis heeft genomen van de op haar verzoek verstrekte brief van 13 april 2006 van psychiater H. Pepels, heeft in haar rapport van 6 juli 2006 geconcludeerd dat appellant meer beperkt is wat betreft persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, statische houding en werktijden (niet ’s nachts werken en geen ploegendiensten). Dreijer heeft de belastbaarheid van appellant weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 juli 2006. Uit het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Stiekema van 24 juli 2006 blijkt dat alle voorafgaand aan het besluit van 30 januari 2006 geduide functies ongewijzigd passend kunnen worden geacht. Bij besluit van 24 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 januari 2006 ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat bezwaarverzekeringsarts Dreijer op 15 januari 2007 de FML nog heeft aangepast in verband met beperkende toelichtingen op een tweetal items. Met inachtneming van de aangepaste FML heeft bezwaararbeidsdeskundige Stiekema opnieuw de geduide functies beoordeeld en in het rapport van 24 januari 2007 geconcludeerd dat alle geduide functies ongewijzigd passend kunnen worden geacht. Vanwege voormelde eerst in beroep gegeven nadere motivering heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd wegens een motiveringsgebrek. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit heeft de rechtbank vervolgens geheel in stand gelaten, nu naar haar oordeel het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en het besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant ongeschikt te achten. 4. In hoger beroep heeft appellant zich - kort samengevat - gekeerd tegen de medische grondslag van het bestreden besluit en de (motivering van) de medische geschiktheid van de geduide functies. 5.1. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag berust op een zorgvuldig onderzoek. Tevens blijkt naar het oordeel van de Raad uit de in het dossier aanwezige medische gegevens niet dat het Uwv de belastbaarheid van appellant heeft overschat. Daaraan voegt de Raad nog toe dat de in hoger beroep namens appellant nader ingebrachte brieven van 23 april 2007 van fysio/manueeltherapeut C.J. Vaartjes en van 23 juli 2007 van D.J. Schakel, medisch adviseur FNV, geen aanleiding geven om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit, zoals ook door bezwaarverzekeringsarts Dreijer is geconcludeerd in het rapport van 5 september 2007. De Raad kan zich vinden in het oordeel van deze bezwaarverzekeringsarts dat appellant vanwege de artrose van de heupen is aangewezen op licht, overwegend zittend werk waarbij enige mate van afwisseling mogelijk is. Dit is in voldoende mate tot uitdrukking gekomen in de FML van 15 januari 2007 door aan te geven dat enige vertredingsmogelijkheid moet bestaan en er geen sprake moet zijn van een gefixeerde houding. De genoemde brieven bevatten geen nieuwe medische gegevens die een ander licht werpen op de belastbaarheid van appellant ten tijde van de datum in geding. De namens appellant bij brief van 27 augustus 2008 overgelegde stukken van de Arbo Unie te Emmen met betrekking tot de bij beslissing van 26 augustus 2008 toegekende WSW-indicatie geven eveneens geen aanleiding om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid, aangezien deze stukken dateren van ver na de datum in geding. Voorts heeft bezwaarverzekeringsarts Dreijer in haar nadere reactie van 25 februari 2009 genoegzaam gemotiveerd waarom deze informatie geen aanleiding geeft om verdergaande beperkingen aan te nemen. Uit het vorenstaande volgt dat de Raad geen aanknopingspunten ziet voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. 5.2. Tevens is de Raad - zij het op iets andere gronden - met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. Met het in hoger beroep overgelegde arbeidskundige rapport van 29 juli 2008, in samenhang bezien met de arbeidskundige rapporten van 24 juli 2006 en 24 januari 2007, heeft het Uwv thans genoegzaam toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), wikkelaar (sbc-code 267050) en administratief ondersteunend medewerker (sbc-code 315100) voor appellant medisch geschikt te achten zijn. In dit verband overweegt de Raad dat in de functie wikkelaar (sbc-code 267050) weliswaar sprake is van pedaalbediening, maar uit de functieomschrijving blijkt dat dit geen constante pedaalbediening betreft. Daarbij acht de Raad tevens van belang dat het zitten in deze functie maximaal 30 minuten achtereen voorkomt. De functie van productiemedewerker textiel (sbc-code 272043) heeft de Raad niet passend geacht omdat daarin tijdens 8 werkuren (eenmaal) ongeveer 60 minuten achtereen wordt gezeten, waarbij er tevens sprake is van een constante bediening van een voetpedaal. Dit heeft echter geen gevolgen voor de schatting, nu deze functie als reservefunctie was geduid. 6. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.2 is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit eerst in hoger beroep is voorzien van een deugdelijke onderbouwing. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank, zij het op andere gronden, het bestreden besluit terecht heeft vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten onrechte met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand zijn gelaten. Daaruit volgt tevens dat de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 juli 2006 in stand zijn gelaten, niet in stand kan blijven. In hoger beroep kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit wel in stand worden gelaten. 7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden voor verleende rechtsbijstand begroot op € 322,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 juli 2006 geheel in stand zijn gelaten; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en R. Kruisdijk en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2009. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) R.V. Benza KR