Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3016

Datum uitspraak2009-05-01
Datum gepubliceerd2009-05-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3760 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nader besluit hangende beroep. Toekenning WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Dat het medisch onderzoek niet door verzekeringsarts is verricht is niet door betrokkene aan de orde gesteld. Omvang geding. Finale afdoening. Juiste medische grondslag en arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

07/3760 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 mei 2007, 06/1083 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [betrokkene] (hierna: betrokkene) en appellant. Datum uitspraak: 1 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. M.J.E. Spee, advocaat te Schinnen, een verweerschrift ingediend. Appellant heeft op 9 oktober 2007 nog enkele stukken overgelegd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. N.M.G. Pustjens, kantoorgenote van mr. Spee. II. OVERWEGINGEN 1.1. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het besluit van appellant van 4 mei 2006, waarbij ongegrond is verklaard het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 16 september 2005, waarbij de aan betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering met ingang van 16 november 2005 is ingetrokken. 1.2. Hangende het beroep heeft appellant op 19 maart 2007 een gewijzigde beslissing op bezwaar (hierna: bestreden besluit) genomen die in feite in de plaats is gekomen van het besluit van 4 mei 2006. In dit bestreden besluit heeft appellant bepaald dat aan betrokkene met ingang van 16 november 2005 een WAO-uitkering zal worden toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 4 mei 2006 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat appellant een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van die uitspraak en beslissingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medische onderzoek niet is verricht overeenkomstig de eisen van artikel 18, elfde lid, van de WAO en de artikelen 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit omdat het medische onderzoek in eerste instantie is verricht door een arts die geen verzekeringsarts is. Dit aan het primaire onderzoek klevende gebrek is naar het oordeel van de rechtbank in de bezwaarfase niet hersteld. Het bestreden besluit berust daarom niet op een juiste medische grondslag. 3. Appellant heeft tegen deze uitspraak in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de primaire medische beoordeling heeft plaatsgevonden door de arts B. de Veen. De rechtbank heeft volgens appellant terecht geconcludeerd tot een gebrek in de primaire medische beoordeling. Voorts heeft appellant gesteld dat bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp de conclusies van De Veen tot de zijne heeft gemaakt, betrokkene tijdens de hoorzitting heeft gezien en informatie heeft ingewonnen bij de behandelend reumatoloog en huisarts. Volgens appellant is het geconstateerde gebrek in de primaire fase hersteld door de medische heroverweging van de als verzekeringsarts geregistreerde bezwaarverzekeringsarts. 4.1. De Raad overweegt als volgt. 4.2.1. De rechtbank heeft, blijkens het proces-verbaal van 23 mei 2007, ter zitting aan de orde gesteld de vraag of de arts De Veen verzekeringsarts is en nadat was gebleken dat hij geen verzekeringsarts is, het bestreden besluit om die reden vernietigd. 4.2.2. Aldus is de rechtbank buiten de door artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgebakende omvang van het geding getreden, nu betrokkene dit aspect niet aan de orde heeft gesteld, zoals ook is bevestigd namens betrokkene ter zitting van de Raad, terwijl dit punt niet geacht kan worden van openbare orde te zijn. 4.2.3. Gelet op het onder 4.2.2 overwogene kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven. 4.3. De Raad heeft zich vervolgens beraden op de vraag of na vernietiging van de aangevallen uitspraak de zaak naar de rechtbank moet worden teruggewezen. In aanmerking nemend dat de niet door de rechtbank in de beoordeling betrokken arbeidskundige grieven in het kader van het vooronderzoek aan de orde zijn gesteld en het gegeven dat partijen ter zitting als voorkeur hebben aangegeven dat de Raad de zaak zelf afdoet, beantwoordt de Raad die vraag ontkennend. 4.4. De Raad is wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit van oordeel dat de beperkingen van betrokkene niet onjuist zijn vastgesteld. De arts die op 26 augustus 2005 het primaire medisch onderzoek heeft verricht, heeft betrokkene beperkt geacht in verband met haar fysieke en psychische klachten. De Functionele Mogelijkheden Lijst van 26 augustus 2005 bevat beperkingen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Bezwaarverzekeringsarts Waasdorp heeft, rekening houdende met de overgelegde informatie van de behandelend reumatoloog en de huisarts van betrokkene, alsmede het bezwaarschrift en de informatie uit de hoorzitting, de conclusie van de primaire arts onderschreven. Van aanknopingspunten in objectief-medische zin op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat betrokkene ten tijde van de datum in geding meer beperkt was dan appellant heeft aangenomen, is de Raad niet gebleken. 4.5. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling is de Raad van oordeel dat betrokkene, gelet op de voor haar vastgestelde beperkingen, op de datum in geding in staat geacht moet worden tot het uitoefenen van de uiteindelijk aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies van samensteller metaalwaren (sbc-code 264140), productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) en elektronica monteur (sbc-code 267040). Voorts overweegt de Raad dat door bezwaararbeidsdeskundige P. Leentjens, in beroep, voldoende is toegelicht waarom deze functies uiteindelijk aan de schatting ten grondslag konden worden gelegd. 4.6. Al het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2009. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) T.J. van der Torn. TM