
Jurisprudentie
BI3075
Datum uitspraak2009-05-01
Datum gepubliceerd2009-05-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4361 WAO + 07/4386 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4361 WAO + 07/4386 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering terug te komen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit. Geen nieuwe feiten of omstandigheden.
Dubbel beroep. Nieuwe besluit niet meenemen, aangezien gebaseerd op ander feitencomplex en andere datum. Jurisprudentie van de Raad inzake duuraanspraken is niet (onverkort) van toepassing op een geval waarin de betrokkene in het genot is van een WAO-uitkering en verzocht heeft om heroverweging van de maatmanuren. Vaste jurisprudentie inzake de betekenis voor een rechtens onaantastbaar geworden besluit van later verschenen jurisprudentie, dient niet anders te worden gewogen in een geval als het onderhavige, waarin wel bezwaar is gemaakt tegen het besluit, waarvan herziening is verzocht, maar geen rechtsmiddel is ingesteld tegen de op dat bezwaar genomen beslissing.
Uitspraak
07/4361 WAO
07/4386 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 juni 2007, 06/4797 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen betrokkene en het Uwv
Datum uitspraak: 1 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Ook namens betrokkene is hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben, ieder in het hoger beroep van de andere partij, een verweerschrift ingediend. Het verweerschrift namens betrokkene is overgelegd door mr. W.F.C. van Megen, advocaat te Utrecht.
Het Uwv heeft de gronden van zijn hoger beroep op 27 juni 2008 verder aangevuld en daarbij overgelegd een beslissing op bezwaar van 18 juni 2008 en het daaraan ten grondslag gelegde arbeidskundig rapport van 4 juni 2008.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2009.
Betrokkene is – met kennisgeving – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van Onzen.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene was werkzaam als beroepschauffeur toen hij zich op 7 april 2003 arbeidsongeschikt meldde. In aansluiting op het doorlopen van de wettelijke wachttijd kende het Uwv aan betrokkene met ingang van 6 april 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2. Het Uwv heeft bij besluit van 17 augustus 2005 de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 18 oktober 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv op 7 februari 2006 ongegrond verklaard. Daarbij ging het Uwv blijkens de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen uit van een op 38 uur per week gemaximeerde maatman volgens het schattingsbesluit, zoals dat met ingang van 1 oktober 2004 gold. Tegen het besluit van 7 februari 2006 heeft betrokkene geen beroep ingesteld.
3.1. Betrokkene heeft bij brief van 31 mei 2006 aan het Uwv om herziening verzocht van het besluit van 17 augustus 2005. In zijn verzoek heeft betrokkene gewezen op een uitspraak van de rechtbank Breda van 23 maart 2006 (USZ 2006,130), waarin deze rechtbank oordeelde dat de maximering van de maatman onverbindend was wegens strijd met de wet. Betrokkene verzocht de maatman op 55 uur per week te stellen.
3.2. Het Uwv heeft bij besluit van 22 juni 2006 geweigerd terug te komen van zijn besluit van 17 augustus 2005 omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die er toe leiden dat laatstgenoemd besluit onjuist zou zijn.
3.3. Het Uwv heeft het namens betrokkene tegen het besluit van 22 juni 2006 gemaakte bezwaar bij besluit van 15 augustus 2006 (hierna: besluit 1) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv onder andere overwogen dat een na het onaantastbaar worden van een besluit gewezen uitspraak van een rechtbank, waartegen overigens door het Uwv hoger beroep is ingesteld, niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit of een veranderde omstandigheid.
4.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen besluit 1 gegrond verklaard, besluit 1 vernietigd voor zover dit ziet op de periode na 31 mei 2006 en bepaald dat het Uwv met inachtneming van haar uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt. Tevens gaf de rechtbank beslissingen over vergoeding aan betrokkene van griffierecht en proceskosten.
4.2.1. De rechtbank overwoog onder andere dat, nu in dit geval een duuraanspraak in het geding is, een onderscheid dient te worden gemaakt tussen het verleden en de toekomst. Wat betreft de periode voorafgaande aan de nieuwe aanvraag dient, aldus de rechtbank, de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en oordeelde zij – onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad – dat daarvan geen sprake is in het geval van later tot stand gekomen jurisprudentie. Inzoverre achtte de rechtbank gebruikmaking van de bevoegdheid van artikel 4:6 van de Awb niet onredelijk en het bestreden besluit ook anderszins niet in strijd met een (on)geschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
4.2.2. Wat betreft de periode na het indienen van het verzoek oordeelde de rechtbank het niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar dat het besluit, waarvan is verzocht terug te komen, blijvend aan betrokkene wordt tegengeworpen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 2 maart 2007 (LJN AZ9652) stelde de rechtbank vast dat het Uwv bij de vaststelling van de restverdiencapaciteit van betrokkene ten onrechte is uitgegaan van een urenomvang van de maatman van 38 uur per week en dient het Uwv bij een nieuw besluit op bezwaar uit te gaan van een urenomvang van 55 uur per week.
5.1. In hoger beroep heeft het Uwv zijn in overweging 3.3 neergelegde standpunt over de betekenis van nieuwe jurisprudentie voor de beoordeling van een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit herhaald en voorts gewezen op de uitspraak van de Raad van 19 februari 2008 (LJN BC4830).
5.2. Betrokkene heeft zijn standpunt herhaald dat het besluit van 17 augustus 2005 met volledige terugwerkende kracht zou moeten worden herzien.
6.1.1. De Raad stelt in de eerste plaats vast dat het Uwv in hoger beroep een besluit op bezwaar van 18 juni 2008 (hierna: besluit 2) heeft overgelegd. Besluit 2 heeft betrekking op een besluit van het Uwv van 6 december 2007, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 2 maart 2007 was gesteld op 45 tot 55%. Bij besluit 2 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 december 2007 gegrond verklaard maar de mate van arbeidsongeschiktheid, zoals vastgesteld bij laatstgenoemd besluit, niet gewijzigd. Het Uwv overwoog wel dat bij het besluit van
6 december 2007 uitgegaan had moeten worden van een maatman van 55 uur in plaats van 53,24 uur.
6.1.2. De Raad is van oordeel dat het besluit 2 niet op de voet van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb in de onderhavige procedure kan worden betrokken, nu besluit 2 niet kan worden geacht een wijziging of intrekking in te houden van besluit 1, zoals bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. Besluit 1 berust immers niet op dezelfde feitelijke grondslag als besluit 2 en ziet bovendien op een datum die ruim één jaar en vier maanden is gelegen voor de datum aan de orde bij besluit 2.
6.2. De Raad is van oordeel dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De Raad verwijst naar zijn ook door het Uwv vermelde uitspraak van 19 februari 2008 (LJN BC4830) volgens welke de jurisprudentie van de Raad inzake duuraanspraken niet (onverkort) van toepassing is op een geval waarin de betrokkene in het genot is van een WAO-uitkering en verzocht heeft om heroverweging van de maatmanuren. Daarbij achtte de Raad van belang dat de WAO enkele wettelijke geregelde mogelijkheden kent om na een intrekking of herziening van een uitkering een besluit te verkrijgen omtrent de gewenste aanspraak op een hogere uitkering vanaf enig tijdstip na de datum van herziening. De Raad ziet geen aanleiding om wat betreft duuraanspraken in dit geval anders te oordelen dan in zijn uitspraak van 19 februari 2008.
6.3. De Raad onderschrijft voorts hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld ten aanzien van het verzoek om herziening voorzover dit betreft de periode voorafgaand aan dit verzoek met dien verstande dat, gelet op overweging 6.2, dit oordeel dient te worden betrokken op het verzoek van betrokkene zonder het in de aangevallen uitspraak gemaakte onderscheid in perioden voorafgaand en volgend op het verzoek. De Raad tekent daarbij nog aan dat zijn vaste jurisprudentie, zoals bijvoorbeeld neergelegd in zijn uitspraak van 9 oktober 2007 (LJN BB5409), inzake de betekenis voor een rechtens onaantastbaar geworden besluit van later verschenen jurisprudentie niet anders dient te worden gewogen in een geval als het onderhavige, waarin wel bezwaar is gemaakt tegen het besluit, waarvan herziening is verzocht, maar geen rechtsmiddel is ingesteld tegen de op dat bezwaar genomen beslissing.
6.4. De overwegingen 6.1.1 tot en met 6.3 leiden de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het beroep tegen besluit 1 ongegrond moet worden verklaard.
7. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen besluit 1 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.M. Tason Avila.
TM