
Jurisprudentie
BI3098
Datum uitspraak2009-05-06
Datum gepubliceerd2009-05-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6455 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6455 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen recht meer op ziekengeld. Geen aanknopingspunten gevonden om de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts onjuist te achten, dan wel onzorgvuldig voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd. Appellante wordt geschikt geacht voor haar maatgevende arbeid.
Uitspraak
07/6455 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 oktober 2007, 07/467 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.Staal, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2009, waar appellante met voorafgaande kennisgeving niet is verschenen en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door L. Prudon.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de van relevante feiten verwijst de Raad naar rubriek 2 van de aangevallen uitspraak. Hier volstaat hij met het volgende.
1.2. Nadat haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 16 oktober 2003 was ingetrokken, ontving appellante een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Per 12 september 2005 heeft zij zich ziek gemeld met rugklachten, waarna zij ziekengeld ingevolge de Ziektewet ontving. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het Uwv beslist dat appellante met ingang van 5 juli 2006 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij vanaf die datum niet meer wegens ziekte of gebreken ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van
4 juli 2006 is bij besluit van 19 februari 2007, (hierna: het bestreden besluit), ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat in een situatie als die van appellante als maatstaf geldt de arbeid, die voor haar in het kader van de WAO als passend kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft verder als volgt overwogen, waarbij appellante is aangeduid als “eiseres”:
“Verzekeringsarts Jorissen heeft na anamnese, bestudering van de namens eiseres ingebrachte informatie van dr. J. Gelin van 8 en 28 november 2005 en van dr. A. Sileghem van 31 maart 2006, lichamelijk onderzoek en dossierstudie geconcludeerd dat eiseres geschikt te achten is voor de werkzaamheden zoals geduid in het kader van de WAO-procedure. Met name de functie van telefonist/typist en telefonist/centralist. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts Van der Kooij de in het dossier aanwezige medische stukken bestudeerd en eiseres tijdens de hoorzitting van 7 februari 2006 gesproken en lichamelijk onderzocht. Voorts heeft hij in zijn rapportage van 16 februari 2007 - kort gezegd - aangegeven dat de door de bezwaarverzekeringsarts P. Kerbusch in de WAO-procedure gehanteerde FML een adequaat beeld van de belastbaarheid van eiseres geeft en dat de in die procedure door de bezwaararbeidsdeskundige J.J. van der Naald geduide functie van telefonist als passend kan worden aangemerkt. Van der Kooij concludeert vervolgens dat eiseres, ondanks de ervaren klachten, op 5 juli 2006 geschikt was voor de maatgevende arbeid.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts onjuist te achten, dan wel onzorgvuldig voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat door of namens eiseres geen medische gegevens zijn aangedragen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.”
3. Appellante kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen. Zij heeft, evenals in beroep, gewezen op de door haar overgelegde informatie van J. Gelin en A. Sileghem waaruit naar haar mening blijkt dat na de intrekking van haar WAO-uitkering een aantoonbare verslechtering is opgetreden, die zich ook na de in geding zijnde datum heeft voortgezet. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij voldoende heeft aangetoond dat zij op en na 5 juli 2006 niet in staat is het werk van telefonist dan wel de andere geduide functies te verrichten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten. Indien de gezondheidstoestand van appellante na oktober 2003 en ook na de in geding zijnde datum al is verslechterd, is naar het oordeel van de Raad onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom die verslechtering twijfel zou geven aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts, die immers zien op de situatie van appellante op de in geding zijnde datum. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.2. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) M.A. van Amerongen.
GdJ