
Jurisprudentie
BI3103
Datum uitspraak2009-04-28
Datum gepubliceerd2009-05-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5487 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5487 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing aanvraag om een bijstandsuitkering. Schending inlichtingenverplichting. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellante geen juiste inlichtingen heeft gegeven over haar woonadres en dat als gevolg daarvan het recht van appellante op bijstand over de hiervoor genoemde periode niet kon worden vastgesteld.
Uitspraak
07/5487 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 september 2007, 07/350 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2009. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door S.H. Groothuis, werkzaam bij de gemeente Alkmaar.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft zich op 22 september 2005 bij het CWI gemeld voor het doen van een aanvraag om uitkering. Op 17 november 2005 heeft zij bij het College een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Op 5 december 2005 heeft appellante met betrekking tot haar aanvraag met haar bijstandsconsulent een gesprek gehad. In aansluiting daarop heeft een bezoek aan de woning op het door appellante opgegeven adres plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is gebleken dat appellante geen sleutel heeft van de gezamenlijke toegangsdeur van het flatgebouw waarin de woning zich bevindt, dat zij niet over een eigen kamer in die woning beschikt en dat er behalve een plastic tasje met een paar spullen en één poststuk geen persoonlijke eigendommen van appellante in de woning zijn. Appellante heeft verklaard dat zij op de bank in de woonkamer slaapt en dat haar spullen zich nog bij haar ouders bevinden.
1.2. Op grond van de verklaring van appellante over haar woonsituatie en de bevindingen van het huisbezoek heeft het College geconcludeerd dat het recht van appellante op bijstand niet kan worden vastgesteld. Bij besluit van 8 december 2005 heeft het College de aanvraag op die grond afgewezen.
1.3. Bij besluit van 27 maart 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 8 december 2005 ongegrond verklaard.
1.4. De rechtbank Alkmaar heeft bij uitspraak van 6 november 2006 het tegen het besluit van 27 maart 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht, en het College opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar.
1.5. Het College heeft vervolgens een nieuwe hoorzitting belegd, waarbij appellante is verschenen. Bij besluit van het College van 31 januari 2007 is het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 31 januari 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat voor de beoordeling van het recht op bijstand de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven vormt. Het is dan ook van belang dat de aanvrager daarover juiste en volledige informatie verschaft. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient de vraag waar iemand woont te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Als de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor het afwijzen van een aanvraag om bijstand indien als gevolg van die schending niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de belanghebbende recht op bijstand heeft.
4.2. In dit geding staat ter beoordeling de periode van 17 november 2005 tot en met de datum van het primaire besluit (8 december 2005).
4.3. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellante geen juiste inlichtingen heeft gegeven over haar woonadres en dat als gevolg daarvan het recht van appellante op bijstand over de hiervoor genoemde periode niet kon worden vastgesteld. Gelet op de in onderdeel 1.2 weergegeven bevindingen van het op 5 december 2005 afgelegde huisbezoek aan het adres van appellante is niet aannemelijk dat appellante ten tijde in geding op het opgegeven adres woonde. Daarbij komt dat appellante - zoals het College naar het oordeel van de Raad in het besluit van 31 januari 2007 uitgebreid en deugdelijk heeft onderbouwd - in het vervolg van de procedure geen consistente, deels tegenstrijdige en deels ook ongeloofwaardige verklaringen over haar woonsituatie heeft afgelegd. De Raad hecht daarbij evenals de rechtbank mede betekenis aan het gegeven dat appellante zich pas op 6 oktober 2005 in de GBA heeft laten inschrijven op het aan het College opgegeven adres Brederostraat 2 te Alkmaar, terwijl zij stelt daar al vanaf mei 2005 te wonen. Appellante heeft voorts geen deugdelijke verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat, indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat zij al vanaf mei 2005 op het opgegeven adres verbleef, er op 5 december 2005 vrijwel geen eigendommen van haar zijn aangetroffen.
4.4. Gelet op het voorgaande is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat de afwijzing van de in geding zijnde aanvraag bij het besluit van 31 januari 2007 terecht is gehandhaafd. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Gelet daarop is er geen ruimte voor inwilliging van het verzoek van appellante om veroordeling van het College tot schadevergoeding.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 april 2009.
(get.) C. van Viegen.
(get.) B.E. Giesen.
NW