Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3109

Datum uitspraak2009-05-06
Datum gepubliceerd2009-05-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2973 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Heropening WAO-uitkering, met vaststelling arbeidsongeschiktheid op 25-35%. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

08/2973 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 april 2008, 07/1465 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 6 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.J.T.J. Meuwissen, advocaat te Maasbracht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2009. Voor appellant is verschenen mr. Meuwissen voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs. II. OVERWEGINGEN 1.1. Aan appellant was met ingang van 18 september 1980 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Deze uitkering is per 1 april 1995 ingetrokken. 1.2. In januari 2003 heeft appellant verzocht om heropening van deze uitkering. Op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 20 juni 2003 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 mei 2001 heropend en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 25 tot 35%. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. 1.3. Bij besluit van 13 januari 2004 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2003 ongegrond verklaard. Het beroep van appellant tegen het besluit van 13 januari 2004 is door de rechtbank Roermond bij uitspraak van 9 augustus 2004 ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 23 februari 2007 de uitspraak van 9 augustus 2004 vernietigd, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 januari 2004 vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van die uitspraak. 1.4. Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 juni 2003 wederom ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2007 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft daartoe - kort weergegeven - overwogen dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust, nu een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv opnieuw een functionele mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld en er geen aanleiding is om de vaststelling en de weergave van de belastbaarheid van appellant, als in die FML aangegeven, voor onjuist te houden. Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft, heeft de rechtbank overwogen dat een bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv op basis van de ten aanzien van appellant aangenomen belastbaarheid voor arbeid met behulp van het zogeheten functie informatie systeem (FIS) functies heeft geselecteerd die op de in geding zijnde datum van 1 mei 2001 actueel waren en die appellant op die datum zou moeten kunnen vervullen. Omdat pas in de fase van beroep bij de rechtbank door een bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv nader is uiteengezet waarom het bij de geduide functies mogelijk is om, indien gewenst, te zorgen voor vertreding, heeft de rechtbank geoordeeld dat pas op dat moment aan de te stellen motiveringsvereisten was voldaan, zodat het besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand kunnen worden gelaten. 3. Appellant heeft zich in hoger beroep, met aanvoering van gronden die zich richten tegen de medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het Uwv bij het bestreden besluit zijn belastbaarheid op de datum in geding heeft overschat, dat ten onrechte enkel functies zijn geduid uit het FIS omdat de geduide functies wellicht in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) voorkomen met een actualiseringsdatum die dichter ligt bij de in geding zijnde datum, en dat onvoldoende is toegelicht dat de geduide functies voor appellant geschikt zijn, onder meer omdat er daaromtrent geen overleg heeft plaatsgehad tussen een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Dit laatste klemt temeer, naar appellant heeft doen stellen, omdat onder de verwoordingen functiebelasting van de geduide functies steeds is vermeld dat zodanig overleg heeft plaatsgehad. 4. Het Uwv heeft zich in verweer - kort weergegeven - gesteld achter de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak neergelegde overwegingen en gemotiveerd de juistheid betwist van de door appellant in hoger beroep aangevoerde stellingen. 5. Het oordeel van de Raad. 5.1. Wat het medisch aspect betreft, is het bestreden besluit gebaseerd op rapportages van de bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen van 19 april 2007 en 19 juli 2007. In vervolg op de uitspraak van de Raad van 23 februari 2007 heeft deze arts eerst de FML aangepast door de zogeheten verborgen beperkingen daaruit te verwijderen. Naderhand heeft deze arts, gelet op de in geding zijnde datum van 1 mei 2001, de belastbaarheid van appellant beoordeeld op de wijze zoals dat met toepassing van het FIS gebruikelijk was. Naar de opvatting van deze arts gold op de in geding zijnde datum van 1 mei 2001 ten aanzien van appellant nog steeds de belastbaarheid, zoals die op het formulier Functie Informatie Systeem vg/ad van 14 oktober 1994 was aangegeven. De Raad acht dit, gelet op het gegeven dat het CBBS als nieuw, het FIS opvolgend, ondersteunend systeem bij schatting ingevolge de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten pas op 1 januari 2002 met een zekere fasering is ingevoerd, niet onjuist. Hij merkt daarbij op, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 14 december 2007, LJN BC0360, dat hem niet is kunnen blijken van aanknopingspunten om het ervoor te houden dat schattingen waarbij gebruik is gemaakt van het FIS tot relevante verschillen in uitkomsten leiden in vergelijking met schattingen waarbij gebruik wordt gemaakt van het CBBS. Voorts ziet de Raad, gelet op de voorhanden zijnde medische gegevens, geen aanleiding voor het oordeel dat de door Heeskens-Reijnen ten aanzien van appellant aangegeven belastbaarheid voor arbeid een onjuiste inschatting behelst van appellants medische beperkingen. Hetgeen door appellant is aangevoerd, ten betoge dat zijn belastbaarheid voor arbeid is overschat, heeft de Raad niet tot een andersluidend oordeel kunnen brengen. 5.2. Blijkens zijn rapportage van 26 april 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige P.M.J. Kursten met toepassing van het FIS een aantal functies geselecteerd, die voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn te achten. Blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst betreft het functies die op de in geding zijnde datum van 1 mei 2001 als actueel zijn aan te merken. Appellant heeft dit laatste ook niet betwist, maar heeft gesteld dat, nu waarschijnlijk de geselecteerde functies ook in het CBBS al waren opgenomen, zou moeten zijn nagegaan of die functies in het CBBS voorkomen met een actualiseringsdatum die dichter ligt bij de in geding zijnde datum, en, als dat het geval zou zijn, dat dan van die laatste versie van de functies had moeten worden uitgegaan. De Raad kan appellant op dit punt niet volgen, nu tussen partijen niet in geschil is dat niet kan worden gesteld dat de met behulp van het FIS geselecteerde functies op de in geding zijnde datum niet voldoende actueel waren. 5.3. Voorts is de Raad van oordeel dat Kursten op voldoende wijze heeft toegelicht dat de geselecteerde en aan appellant geduide functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. In zijn rapportages van 26 april 2007, 26 juli 2007 en 26 november 2007 heeft Kursten naar het oordeel van de Raad genoegzaam toegelicht dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. De stelling van appellant dat er ten aanzien van de vraag of de functies voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn overleg had moeten plaatsvinden tussen Kursten en Heeskens-Reijnen treft naar het oordeel van de Raad geen doel. Hij merkt daartoe op dat op de verwoordingen functiebelasting van de geselecteerde functies weliswaar markeringen op aspect 28 ‘De psychische belastbaarheid is beperkt’ voorkomen, maar dat met het Uwv moet worden vastgesteld dat die markeringen onderdelen van dat aspect betreffen, waarop appellant niet beperkt wordt geacht. Nu dat het geval is, vereiste een zorgvuldige voorbereiding geen nader overleg tussen Kursten en Heeskens-Reijnen. De omstandigheid dat onder de verwoordingen functiebelasting van de geselecteerde functies steeds staat vermeld dat aan de gemarkeerde punten in het bijzonder aandacht is besteed in het overleg tussen arbeidsdeskundige en verzekeringsarts, terwijl dat feitelijk niet het geval is geweest, acht de Raad, gelet op het voorgaande, niet van zodanige betekenis dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit enkel hierom in rechte geen stand zou kunnen houden. 5.4. Op grond van hetgeen de Raad onder 5.1 en volgende heeft overwogen, moet worden geoordeeld dat het hoger beroep van appellant geen doel treft, zodat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009. (get.) H. Bolt. (get.) R.L. Rijnen. TM