Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3111

Datum uitspraak2009-05-11
Datum gepubliceerd2009-05-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/825544-08 en 01/831720-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het slachtoffer is door twee personen van het leven beroofd. Verdachte was daarbij aanwezig. De rechtbank acht moord bewezen, maar is van oordeel dat het aandeel van verdachte daarin te gering is geweest om haar als medepleger te kunnen aanmerken.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummers: 01/825544-08 en 01/831720-08 (ter terechtzitting gevoegd) Datum uitspraak: 11 mei 2009 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats], [adres]. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 december 2008, 3 maart 2009 en 27 april 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 12 november 2008 en 30 januari 2009. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 april 2009 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat (een kopie van de vordering tot wijziging is aangehecht): 1. zij op of omstreeks 03 september 2008 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een (thee)doek de hals van voornoemde [slachtoffer] dichtgeduwd/geknepen en/of (vervolgens) met een mes een of meerdere keren in de nek en/of het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; 2. zij op of omstreeks 3 september 2008 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met kracht meermalen, althans eenmaal (telkens) in het gezicht heeft/hebben geslagen/gestompt en/of een of meerdere kopsto(o)t(en) in het gezicht heeft/hebben gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij op of omstreeks 3 september 2008 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) meermalen, althans eenmaal (telkens) met kracht in het gezicht heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of een of meerdere kopsto(o)t(en) in het gezicht heeft/hebben gegeven; 3. zij op of omstreeks 3 juni 2008 te Helmond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blik bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Plus Supermarkt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte (831720-08) De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. Vrijspraak feit 1 en 2 primair. Inleiding Op 4 september 2008 komt bij de meldkamer van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost een melding binnen van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]), dat in de [woning slachtoffer] te Eindhoven een dode vrouw ligt die door hem, [medeverdachte 1], om het leven is gebracht met een messteek1. Ter plaatse is door de politie vastgesteld dat het betreft [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Zij zou mogelijk zijn overleden op woensdag 3 september 2008 tussen 23.00 en 24.00 uur2. Blijkens het deskundigenrapport van 30 september 2008 van Dr. Kubat van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) waren er bij de sectie tekenen van bij leven opgetreden uitwendig, mechanisch, perforerend en klievend geweld, steek- en snijletsels, waarbij vooral de steken in het hart zeer ernstig waren. Blijkens de conclusie van het rapport kan het overlijden van [slachtoffer] volledig worden verklaard door zeer ernstig bloedverlies ontstaan ten gevolge van steekletsels en de daardoor opgetreden verstoring van de hartfunctie en weefselschade. Gesteld kan worden dat na het oplopen van de perforaties van de hartkamers het slachtoffer binnen enkele minuten bewusteloos is geraakt en overleden3. Niet uit te sluiten is dat de steekletsels zijn toegebracht door (een van) twee aangetroffen messen4. Het ene mes (met DNA-identiteitszegel DKA647) is afkomstig van [medeverdachte 1], het andere (met DNA-identiteitszegel DKA648) van medeverdachte [medeverdachte 2]5 (hierna: [medeverdachte 2]). Op het lemmet van het mes afkomstig van [medeverdachte 1] is bloed/celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] en/of [medeverdachte 1] en/of Faber6. Op het mes afkomstig van [medeverdachte 2] is geen bloed aangetroffen7. De woning aan de [woning slachtoffer] te Eindhoven werd bewoond door [slachtoffer] en haar vriend [medeverdachte 2]. Verdachte en dier vriend [medeverdachte 1] logeerden op 3 september 2008 sinds een paar weken bij hen8. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1: De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord op [slachtoffer]. Volgens de officier van justitie dienen een eerdere ruzie die avond waarbij verdachte [slachtoffer] heeft geslagen, en de daarop volgende handelingen welke hebben geleid tot de dood van [slachtoffer], met elkaar in samenhang te worden bezien. Verdachte is bij die handelingen aanwezig geweest en heeft zich er niet van gedistantieerd terwijl ze dat gelet op het tijdsverloop wel had gekund. Zelfs heeft ze dat niet gedaan op het moment dat haar door [medeverdachte 1] werd gevraagd of het wel kon aanzien, waardoor ze met die handelingen heeft ingestemd. Daar komt bij dat zij naderhand een door [medeverdachte 1] verzonnen verhaal dat de ware toedracht van het gebeurde moest verhullen een tijdlang heeft volgehouden. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de betrokkenheid van verdachte strafrechtelijk niet als medeplegen is te kwalificeren, nu verdachte zich weliswaar ten tijde van de pogingen tot verwurging en de steekpartij(en) niet met woorden dan wel fysiek heeft gedistantieerd daarvan, maar zij anderzijds in het geheel niets heeft gedaan waarmee zij zou hebben bijgedragen aan het doden van [slachtoffer]. Volgens de verdediging moeten de gebeurtenissen tijdens de ruzie met [slachtoffer] in de woonkamer afzonderlijk worden bezien van die daarna, toen [slachtoffer] boven in de slaapkamer lag. De rechtbank komt allereerst tot het oordeel dat [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven is beroofd en overweegt hiertoe het volgende. Vast is komen staan dat [slachtoffer] op of omstreeks 3 september 2008 in de woning gelegen aan de [woning slachtoffer] te Eindhoven op bed door messteken om het leven is gekomen9. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de messteken heeft toegebracht, met het mes dat hij in zijn broekzak had10. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] het mes uit zijn broekzak heeft gehaald en met twee handen het mes bij [slachtoffer] een aantal malen naar binnen stak in de borststreek rondom de hartstreek11. Verdachte heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [medeverdachte 1] het mes uit zijn broekzak pakte en uitklapte, en met twee handen met kracht en snel op elkaar op [slachtoffer] instak, vlakbij het borstbeen, waarbij [slachtoffer] nog naar [medeverdachte 2] had gekeken en hem vroeg waarom. Verdachte heeft hieraan toegevoegd dat [medeverdachte 1] ongeveer 10 a 15 minuten later nog is teruggegaan en bij terugkomst zei dat hij de halsslagader had doorgesneden12. [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte hebben alledrie het mes met het DNA-identiteitszegel DKA647 aangewezen als zijnde het mes dat [medeverdachte 1] in zijn broekzak had en waarmee hij heeft gestoken13. Voorafgaand aan de steekpartij heeft [medeverdachte 2] geprobeerd [slachtoffer] op het bed te verwurgen met een (thee)doek. [medeverdachte 2] verklaart dat hij naar boven is gelopen met de bedoeling er een einde aan te maken, dat hij de opgerolde theedoek over haar keel heeft geplaatst en zijn handen gedurende iets van vijf minuten omlaag in het matras heeft gedrukt. [medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat toen [medeverdachte 1] is gekomen en heeft gezegd dat het zo niet lukt en dat hij het wel zou afmaken. [medeverdachte 2] had toen nog steeds het idee dat [slachtoffer] dood moest14. [medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 2] toen hij naar boven ging had gezegd dat hij haar kapot ging maken en dat [medeverdachte 2] met zijn rechterhand de keel van [slachtoffer] vast had toen [medeverdachte 1] drie minuten later naar boven kwam, waarna hij, [medeverdachte 1] zijn mes heeft gepakt en [slachtoffer] daarmee heeft gestoken15. Verdachte heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [medeverdachte 2] bezig was [slachtoffer] met de theedoek te verwurgen, dat [medeverdachte 2] de theedoek met beide handen vast had en deze hard tegen [slachtoffer]s keel duwde16. Voorafgaand aan de poging [slachtoffer] te verwurgen heeft [medeverdachte 2] volgens zijn eigen verklaring, toen het eigenlijk rustig was in de woning, tegen [medeverdachte 1] en verdachte gezegd dat hij het beu was en er een einde aan ging maken, waarna hij vastberaden de trap opliep met de intentie om haar met een theedoek die hij in zijn handen had gepakt te gaan wurgen17. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] zei dat [slachtoffer] dood moet en hij er een einde aan gaat maken, en dat [medeverdachte 2] toen naar boven is gegaan en dat hij, [medeverdachte 1], een halve of hele minuut daarna naar boven is gegaan, hoorde dat [medeverdachte 2] had gezegd dat het niet lukte of iets dergelijks en dat ze dood moest, en toen zijn mes heeft gepakt en [slachtoffer] meerdere keren heeft gestoken in de borststreek18. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tegen elkaar zeiden "dit gaat zo niet meer, wat gaan we eraan doen", of zoiets en dat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] had gevraagd "wil je d’r vanaf?" en dat [medeverdachte 2] had gezegd "ik hou van dat meisje maar zo kan dat niet meer" of zoiets, en dat [medeverdachte 2] ineens een theedoek met zijn handen vasthad, die hij enkele malen had omgeslagen zodat er een strook overbleef, en dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ongeveer tien minuten na [slachtoffer] naar boven zijn gegaan19. Volgens verdachte heeft [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2], toen die de tot een strook omgeslagen theedoek tegen de keel van [slachtoffer] drukte, gezegd dat [medeverdachte 2] het niet goed deed en heeft hij, [medeverdachte 1], het mes uit zijn broekzak gepakt, dit uitgeklapt, en met kracht met dat mes op [slachtoffer] ingestoken20. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven is beroofd, nu met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg eerst is getracht [slachtoffer] te verwurgen met een (thee)doek en – toen dat niet lukte – [slachtoffer] messteken zijn toegebracht met haar dood als gevolg. De rechtbank komt voorts tot de conclusie dat ten aanzien van verdachte geen sprake is van medeplegen van moord en overweegt hieromtrent het volgende. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de gebeurtenissen tijdens de ruzie afzonderlijk moeten worden bezien van die daarna. De rechtbank overweegt hiertoe dat, naar verdachte ter zitting heeft verklaard, [medeverdachte 1] [slachtoffer] een kopstoot of kopstoten heeft toegediend toen de ruzie eigenlijk al voorbij was, en dat verdachte achter [slachtoffer] aan naar boven is gelopen om zo te voorkomen dat [slachtoffer] van de trap zou vallen, aangezien dit al eerder eens was gebeurd en [slachtoffer] zo bezopen was dat ze nauwelijks op haar benen kon staan, en dat zij [slachtoffer] in bed heeft geduwd21. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1], hijzelf en verdachte, toen [slachtoffer] boven was en het eigenlijk rustig was in huis, nog per persoon wel drie blikken bier hebben gedronken en hij toen tegen [medeverdachte 1] en verdachte heeft gezegd dat hij er een einde aan ging maken22. Tevens heeft hij verklaard dat op het moment dat [slachtoffer] naar boven werd gebracht hier nog niet over gesproken was23. Tot slot heeft [medeverdachte 2] verklaard dat er wel ruzie was geweest, maar dat dat eigenlijk iedere dag gebeurde. "Dan hadden [verdachte] en [slachtoffer] ruzie en dan waren ze weer de beste vriendinnen."24 Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een cesuur na de ruzie, terwijl uit het dossier niet blijkt van op dat moment reeds bestaand opzet op verder of verdergaand geweld tegen [slachtoffer]. De omstandigheid dat [medeverdachte 1] volgens verdachte eveneens naar boven is gelopen en zijn geschoeide voet vlakbij het gezicht van de inmiddels uit haar bed gevallen [slachtoffer] heeft gehouden alsof hij haar wilde trappen maakt het voorgaande niet anders; reeds omdat verdachte niet heeft waargenomen of dit trappen toen ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden25. Weliswaar heeft verdachte aan de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte 1] met zijn voet op [slachtoffer]s linkerwang stampte26 maar zij is hier ter zitting van 27 april 2009 op teruggekomen en heeft gepersisteerd niet te hebben gezien of [medeverdachte 1] heeft gestampt. Verder heeft [medeverdachte 1] ontkend dat dit is gebeurd27 en is hiervan geen nader wettig bewijs voorhanden. Volgens de verklaringen van zowel [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], als verdachte zelf was verdachte erbij toen [medeverdachte 2] zei dat hij er een einde aan ging maken, waarna hij daartoe (met een theedoek) naar boven is gelopen28. Verdachte heeft verklaard zich op dat moment ervan bewust te zijn geweest dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van plan waren om [slachtoffer] met die doek te gaan wurgen, door de manier waarop [medeverdachte 2] de theedoek vast had en bovendien [medeverdachte 1] toen aan [medeverdachte 2] heeft gevraagd of hij dat wel aandurfde29. Verdachte heeft verklaard achter [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan naar boven te zijn gelopen tot halverwege de trap, en door de openstaande deur de wurgpogingen door [medeverdachte 2] te hebben gezien, en daarna vanuit de deuropening de messteken door [medeverdachte 1]30. [medeverdachte 2] verklaart verdachte niet boven te hebben gezien31. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte niet was betrokken bij het maken van het plan, geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, en evenmin aansporingen heeft gedaan, terwijl ook overigens naar het oordeel van de rechtbank op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting geen moment is aan te wijzen voor of tijdens het plaatsvinden van de gebeurtenissen die hebben geleid tot de dood van [slachtoffer], waarvan kan worden gezegd dat verdachte toen in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] aan die moord heeft meegewerkt. De officier van justitie heeft weliswaar aangevoerd dat het zich niet distantiëren van de gedragingen, het niet ingrijpen en het achteraf meewerken aan onjuiste verklaringen omtrent het gebeurde is aan te merken als instemmen en daarmee als bewuste en nauwe samenwerking, maar de rechtbank volgt dit niet. De omstandigheid dat uit het dossier niet is gebleken – en naar door verdachte ook bevestigd ter terechtzitting van 27 april 2009 – dat verdachte zich op enigerlei wijze op enig moment kenbaar heeft gedistantieerd, hoewel daartoe de gelegenheid heeft bestaan gezien de tijd die met de dodingshandelingen gemoeid zijn geweest is onvoldoende om te komen tot het oordeel dat sprake is van instemming zijdens verdachte met het vermoorden van [slachtoffer], middels verwurging, het toebrengen van messteken, dan wel anderszins. Evenmin is gebleken dat de enkele aanwezigheid van verdachte heeft bijgedragen tot het verrichten van de dodingshandelingen. Uit de omstandigheid dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte achteraf afspraken hebben gemaakt omtrent het door hen over het gebeurde te vertellen verhaal kan niet worden afgeleid dat verdachte ten tijde van de moord instemde met die moord. Nu niet wettig en overtuigend is bewezen dat ten aanzien van verdachte sprake is van medeplegen van moord zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken. Dat – als door de raadsvrouw opgemerkt en door verdachte ter zitting ook is toegegeven – sprake is moreel verwijtbaar handelen door verdachte kan hieraan niet afdoen. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 primair: De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, tezamen en in vereniging met een ander. Volgens de officier van justitie dient de ruzie en hetgeen daarna is gebeurd met elkaar in samenhang te worden bezien. De verdediging stelt zich op het standpunt dat sprake is van gewone mishandeling en niet van poging tot zware mishandeling en dat deze mishandeling niet in vereniging is gepleegd. Volgens de verdediging moeten de gebeurtenissen tijdens de ruzie met [slachtoffer] in de woonkamer afzonderlijk worden bezien van die daarna, toen [slachtoffer] boven in de slaapkamer lag. De rechtbank is voor wat betreft de vraag of sprake is van poging tot zware mishandeling met de verdediging van oordeel dat de gebeurtenissen tijdens de ruzie afzonderlijk moeten worden bezien van die daarna, onder verwijzing naar hetgeen zij hierover heeft overwogen in haar bewijsbeslissing ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat tijdens de ruzie waarbij de gestelde mishandeling heeft plaatsgehad het opzet, waaronder begrepen het voorwaardelijk opzet, was gericht op het [slachtoffer] toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en overweegt hiertoe het volgende. Verdachte heeft verklaard dat zij [slachtoffer] stevig32 heeft geslagen, twee keer op haar kaak en op haar neus33 en dat haar neus toen begon te bloeden34. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer] meerdere keren met haar hand of vuist heeft geslagen waardoor [slachtoffer] een bloedneus opliep en een kapotte lip35 36. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] tegen haar heeft gezegd dat zij [slachtoffer] een keer aan de linkerkant moest pakken37. Volgens verdachte heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer] in ieder geval één kopstoot gegeven38. Volgens [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer] twee kopstoten gegeven, maar hij kan zich niet herinneren of die kopstoten hard aankwamen39. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het een feit van algemene bekendheid is dat het voornoemde geweld leidt tot zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Voorts overweegt de rechtbank dat volgens het rapport van het NFI sprake was van meerdere recente en oudere verwondingen welke het gevolg waren van bij leven opgetreden, veelvuldig en op verschillende tijdstippen toegepast, uitwendig mechanisch stomp botsend geweld zoals kan optreden ten gevolge van slaan of schoppen, waarbij vervolgens tevens is opgemerkt dat een deel van de letsels ook kan zijn ontstaan door zich stoten of vallen40. Naar het oordeel van de rechtbank is niet alleen uit de in het rapport opgenomen omschrijvingen van de vorenbedoelde letsels niet af te leiden dat deze dienen te worden beschouwd als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 302 WvSr, maar ook is daaruit niet af te leiden of en in hoeverre deze zijn veroorzaakt door de mishandelingen tijdens de thans aan de orde zijnde ruzie, dan wel door stoten of vallen, of eventuele eerdere of latere gebeurtenissen. Nu niet wettig en overtuigend is bewezen dat het opzet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 subsidiair: Verdachte heeft verklaard dat zij [slachtoffer] stevig41 heeft geslagen, twee keer op haar kaak en op haar neus42 en dat haar neus toen begon te bloeden43. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer] meerdere keren heeft geslagen met haar hand of vuist waardoor [slachtoffer] een bloedneus opliep en een kapotte lip44 45. [medeverdachte 1] heeft verklaard tegen verdachte te hebben gezegd dat zij ook eens de andere kant van [slachtoffer]s gezicht moest pakken, omdat zij steeds op dezelfde plaats aan de linkerzijde van het gezicht sloeg en deze begon op te zwellen. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] tegen haar heeft gezegd dat zij Faber een keer aan de linkerkant moest pakken46. Volgens verdachte heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer] in ieder geval één kopstoot gegeven47. Volgens [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer] twee kopstoten gegeven.De rechtbank gaat gelet op de verklaringen van zowel [medeverdachte 2] als verdachte voorbij aan de verklaring van [medeverdachte 1], waar hij stelt dat hij wel met zijn hoofd tegen dat van [slachtoffer] heeft aangehangen maar dat hij haar geen kopstoot heeft gegeven48. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aldus tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld, waardoor [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft bekomen. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 3: De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Op 3 juni 2008 is door een medewerker van Plus Supermarkt aangifte gedaan van diefstal van een blik bier door verdachte. Verdachte heeft tegenover de politie een bekennende verklaring afgelegd en ter zitting van 27 april 2009 heeft zij de juistheid van deze bekennende verklaring bevestigd.49 De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 3 juni 2008 te Helmond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blik bier, toebehorende aan Plus Supermarkt. De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte 2 subsidiair: op 3 september 2008 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) meermalen telkens met kracht in het gezicht heeft geslagen en gestompt en een kopstoot in het gezicht heeft gegeven. 3: op 3 juni 2008 te Helmond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blik bier, toebehorende aan Plus Supermarkt. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 57, 300, 310. Oplegging van straf en/of maatregel. De eis van de officier van justitie. Ten aanzien van feit 1, feit 2 primair en feit 3 een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht. Het standpunt van de verdediging. De verdediging is van mening dat ingeval van bewezenverklaring van feit 2 subsidiair en feit 3 niet een hogere vrijheidsstraf past dan de ten tijde van de gerechtszitting reeds belopen duur van de voorlopige hechtenis. Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met het navolgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling in vereniging. Zij en haar mededader hebben, onder invloed van alcohol, het slachtoffer in haar eigen woning letsel aan haar hoofd toegebracht. Dit terwijl het slachtoffer verdachte en haar mededader onderdak had verschaft en zich die avond amper kon verweren. Verdachte wist dat het gebruik van alcohol haar gedrag negatief kan beïnvloeden. Voorts heeft verdachte een winkeldiefstal gepleegd. Verdachte is in het verleden vaker veroordeeld voor het plegen van winkeldiefstallen. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van feit 1 en feit 2 primair, zal zij een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank is hierbij van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. Opheffing voorlopige hechtenis Nu verdachte wordt vrijgesproken van het haar tenlastegelegde onder 1 heeft de rechtbank bij afzonderlijke beschikking van 27 april 2009 het bevel voorlopige hechtenis opgeheven ingaande 28 april 2009 te 9.00 uur. DE UITSPRAAK T.a.v. 01/825544-08 feit 1, feit 2 primair: Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. T.a.v. 01/825544-08 feit 2 subsidiair en 01/831720-08: Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: T.a.v. 01/825544-08 feit 2 subsidiair: medeplegen van mishandeling T.a.v. 01/831720-08: diefstal Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf. T.a.v. 01/825544-08 feit 2 subsidiair, 01/831720-08: Een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Dit vonnis is gewezen door: mr. J.J.H. Bruggink, voorzitter, mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. M.T. van Vliet, leden, in tegenwoordigheid van F.H.M. Klerkx, griffier, en is uitgesproken op 11 mei 2009. Mr. Bruggink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. 1 Proces-verbaal van bevindingen, einddossier van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, PL 2233/08-008064 (hierna: einddossier) pag 64 2 Proces-verbaal technisch onderzoek, dossier technisch onderzoek van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost I, bijlage A.01 pag 1 en 6. 3 Rapport NFI dd 30 september 2008, einddossier pag 80 4 Rapport NFI dd 29 januari 2009, dossier technisch onderzoek, bijlage 7, pag 6 5 Rapport NFI dd 2 december 2008, dossier technisch onderzoek, bijlage 6, pag 2 6 Rapport NFI dd 2 december 2008, bijlage 6, pag 9 7 Rapport NFI dd 2 december 2008, bijlage 6, pag 5 8 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 235/236 9 Rapport NFI dd 30 september 2008, einddossier pag 80 10 Proces-verbaal bevindingen (melding [medeverdachte 1]), einddossier pag 80; proces-verbaal aanhouding [medeverdachte 1], einddossier pag 37; proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], einddossier pag 127/128 11 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], einddossier pag 192 12 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 251/252 13 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], einddossier pag 128; idem [medeverdachte 2], pag 216; idem verdachte, pag 273 14 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], einddossier pag 193/194 15 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], einddossier pag 126/127 16 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 251 17 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], einddossier pag 192 18 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], einddossier pag 123 19 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 251 20 Procesverbaal verhoor verdachte, einddossier pag 251/252 21 Verklaring verdachte ter zitting, en proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 257 en 260 22 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], einddossier pag 192 23 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], einddossier pag 198 24 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], einddossier pag 197 25 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 258 26 Proces-verbaal verhoor verdachte, pv verhoor r-c dd 9 sept 2008, 1e pag RC05. 27 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], einddossier pag 127 28 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] einddossier pag 126; idem [medeverdachte 2], pag 192; en idem verdachte, pag 251 29 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 251 30 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 258/259 31 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], einddossier pag 195 32 Pv bevindingen, einddossier pag 229 33 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 238 34 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 250 35 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], einddossier pag 164 36 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], einddossier pag 178 37 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 250 38 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 258 39 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], einddossier pag 192 40 Rapport NFI dd 30 september 2008, einddossier pag 79-80 41 Pv bevindingen, einddossier pag 229 42 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 238 43 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 250 44 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], einddossier pag 164 45 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2], einddossier pag 178 46 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 250 47 Proces-verbaal verhoor verdachte, einddossier pag 258, en ter zitting van 27 april 2009. 48 Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1], einddossier pag 125 49 Proces-verbaal verhoor verdachte, dossier Regiopolitie Brabant Zuid-Oost Afdeling Helmond Centrum, PL 2213/08-005125 dd 3 juni 2008