
Jurisprudentie
BI3125
Datum uitspraak2009-05-01
Datum gepubliceerd2009-05-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/7129 WAJONG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/7129 WAJONG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAJONG-uitkering toe te kennen. Het Uwv was bevoegd om zijn onderzoek te beperken tot de vraag of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe kunnen leiden dat het oorspronkelijke besluit onjuist was. Geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Onvoldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat appellante, niet tegenstaande haar later tot uiting gekomen beperkingen, vóór het tijdstip van aanvang van de inkomensverwerving al arbeidsongeschikt was.
Uitspraak
07/7129 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 november 2007, 07/617 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.N.H. Dresschers, advocaat te Brunssum, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dresschers. Het Uwv is, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 25 maart 2002 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante, geboren op 30 januari 1959, een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Dit besluit, waartegen appellante geen bezwaar heeft gemaakt, is in rechte onaantastbaar geworden.
1.2. Appellante heeft bij brief van 9 november 2004 het Uwv verzocht het besluit van 25 maart 2002 te heroverwegen. Daartoe heeft zij informatie uit april 1993 overgelegd van psychiatrisch centrum Welterhof, waar zij in 1993 enkele weken was opgenomen. Het Uwv heeft bij besluit van 8 december 2004, na beoordeling door een verzekeringsarts, appellantes verzoek afgewezen. Bij besluit van 28 februari 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen die afwijzing ongegrond verklaard.
Het daartegen door appellante ingestelde beroep heeft de rechtbank op 24 oktober 2005 ongegrond verklaard.
2.1. Op 7 juli 2006 heeft haar gemachtigde zich namens appellante gewend tot het Uwv met het verzoek om haar alsnog in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering. Daartoe heeft hij gewezen op recent verkregen informatie van Welterhof uit augustus 1985, waar appellante reeds in 1985 enkele weken was opgenomen. Bij haar ontslag is in die informatie vermeld dat de diagnose Borderline Personality Disorder is overwogen, maar dat op dat moment een schizofreniforme stoornis toch het meest waarschijnlijk lijkt. Bij het verzoek in 2006 heeft de gemachtigde gesteld dat dit ziektebeeld al bestond toen appellante (in januari 1976) zeventien werd, althans bij het behalen van haar MAVO-diploma in 1977.
2.2. Bij besluit van 23 augustus 2006 heeft het Uwv het verzoek afgewezen omdat uit het onderzoek door de verzekeringsarts niet was gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat het besluit van 25 maart 2002 onjuist zou zijn.
2.3. Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarbij is een verklaring overgelegd van 12 maart 2007 van de arts-natuurgeneeskundige E. Becker die ongeveer tweeënhalf jaar ouder is dan appellante en die haar in zijn jeugd gekend en geholpen heeft. Hij heeft daarin haar familiaire achtergrond en haar gedrags- en psychische problemen tot ongeveer haar tweeëntwintigste beschreven. Na advisering door de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 22 maart 2007 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het hiertegen namens appellante ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat de door haar overgelegde informatie van Welterhof uit 1985 nieuwe feiten bevat die aantonen dat haar huidige ziektebeeld en arbeidsongeschiktheid (waarvan het Uwv bij het besluit van 25 maart 2002 heeft aanvaard dat deze vanaf 1 januari 1993 aanwezig zijn geweest) al tijdens haar jeugd aanwezig waren. Zij ziet de verklaring van Becker als een bevestiging van haar standpunt. Zij acht het onzorgvuldig dat het Uwv, alvorens haar verzoek af te wijzen, geen nader deskundig onderzoek heeft verricht.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Het Uwv was, gelet op de door de rechtbank aanhaalde jurisprudentie, vanwege de eerdere afwijzing(en), bevoegd om zijn onderzoek te beperken tot de vraag of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe kunnen leiden dat het oorspronkelijke besluit onjuist was. Nu het Uwv die vraag ontkennend heeft beantwoord, kan een beroep op de rechter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke toetsing verdraagt zich niet met de voorgeschreven termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Ook de Raad moet in deze situatie uitgaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
5.2. In dit geval heeft de primaire verzekeringsarts onderzocht of de nieuw overgelegde informatie van Welterhof uit 1985 nieuwe medische gegevens bevat die aanleiding geven om van de eerdere beslissing uit 2002 terug te komen. Hij heeft geconcludeerd dat de desbetreffende medische gegevens in 2002 al bekend waren bij het Uwv. Ook heeft hij vermeld dat hieruit niet blijkt dat appellante op haar zeventiende al leed aan een evident invaliderende psychische aandoening. Na gemaakt bezwaar en de hoorzitting, heeft de bezwaarverzekeringsarts mede de informatie van Becker in ogenschouw genomen, maar ook hij heeft geconcludeerd dat geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen. De Raad acht dit onderzoek voldoende zorgvuldig.
5.3. Voorts is de Raad van oordeel dat de informatie van Welterhof uit 1985 en de verklaring van Becker uit 2007 (welke Becker ter zitting van de rechtbank heeft toegelicht) geen nieuwe relevante feiten of veranderde omstandigheden bevat. Bij de medische beoordeling in 2002 was immers al bekend dat appellante voor het eerst in 1985 was opgenomen in Welterhof en voorts nog twee maal psychiatrisch opgenomen is geweest, en tevens van 1993 tot 2002 (met korte onderbrekingen) ambulante psychische begeleiding heeft gehad van de Mondriaan Zorgroep. Van de tweede opname in 1993 was in 2002 bekend dat daarbij schizofrenie (ongedifferentieerde vorm) als voorlopige diagnose is gesteld, en dat bij de derde opname eind 2000 de diagnose kortdurende psychotische stoornis is gesteld (waarna appellante snel en goed gestabiliseerd is). Eveneens was bekend dat de Mondriaangroep in februari 2002 twijfelde aan de diagnose schizofrenie omdat appellante buiten de psychotische fasen (waarvan zij na korte tijd weer stabiliseert) haar huishouden met een kind kan voeren. De Raad stelt vast dat, hoewel de betrokken psychiaters (en Becker) verschillen in hun diagnosen, zij wel een soortgelijk ziektebeeld beschrijven. Uit het rapport van 1985 komt, net zo min als uit de latere informatie, echter niet het beeld naar voren van een dusdanige gezondheidssituatie dat appellante vanaf 1977 volledig ongeschikt was om in een werksituatie te functioneren.
5.4. Uit de in 2002 in aanmerking genomen stukken volgt dat appellante omstreeks 1980 en in de periode 1992 -1995 werkzaamheden heeft verricht. Ook heeft zij na het behalen van haar MAVO-diploma daadwerkelijk werkzaamheden verricht voor een uitzendbureau. Daarmee heeft zij een arbeidsverleden van enige betekenis. Er is voor de Raad ook hierdoor, mede in aanmerking genomen de thans overgelegde informatie, onvoldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat zij, niet tegenstaande haar later tot uiting gekomen beperkingen, vóór het tijdstip van aanvang van de inkomensverwerving al arbeidsongeschikt was.
5.5. Gelet op het vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in stand kan blijven. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) R.L. Rijnen.
MH