Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3269

Datum uitspraak2007-09-19
Datum gepubliceerd2009-05-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers289137 / HA ZA 07-1841
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aansprakelijkheid van de Staat voor de gevolgen van de wijze waarop het aan eiser, militair ambtenaar, verleende ontslag tot stand is gekomen. Vorderingen afgewezen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 289137 / HA ZA 07-1841 Vonnis van 19 september 2007 in de zaak van [eiser] wonende te [woonplaats], eiser, procureur mr. H.J.W. Alt, tegen DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Defensie), zetelend te 's-Gravenhage, gedaagde, procureur mr. L.V. Sloot. Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden. 1. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 2 mei 2007, waarbij de kantonrechter de zaak heeft verwezen naar de sector civiel van deze rechtbank, met de in dat vonnis genoemde stukken. Ter rolle van 13 juni 2007 hebben partijen procureur gesteld. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [eiser] is voor de Staat werkzaam geweest op grond van een aanstelling als militair ambtenaar. Aan hem is met ingang van 1 mei 2006 eervol ontslag verleend bij besluit van 21 februari 2006, dat is toegezonden met een begeleidende brief van 3 maart 2006. Tegen dit besluit heeft hij geen bezwaar gemaakt. 2.2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft uit een door [eiser] op 24 januari 2006 ondertekende verklaring afgeleid dat zijn werkloosheid verwijtbaar is en zijn aanvraag van een werkloosheidsuitkering op die grond afgewezen. Tegen de beslissing op bezwaar d.d. 1 november 2006 waarbij het UWV zijn weigering van een uitkering aan [eiser] heeft gehandhaafd, heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem. 3. Het geschil Partijen procederen thans over de mogelijke aansprakelijkheid van de Staat voor de gevolgen van (1) de wijze waarop het aan [eiser] verleende ontslag tot stand is gekomen en (2) de wijze van totstandkoming van de (ondertekening van de) verklaring van 24 januari 2006. 4. De verdere beoordeling 4.1. Krachtens vaste jurisprudentie moet het voormelde ontslagbesluit, nu daartegen een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan die niet is benut, door de civiele rechter naar inhoud en wijze van totstandkoming voor juist worden gehouden. Deze zogenoemde formele rechtskracht van het besluit van 21 februari 2006 strekt zich ook uit tot aan de Staat toe te rekenen handelingen die volgens [eiser] zijn voorafgegaan aan zijn ondertekening van het verslag van het exitgesprek van 24 januari 2006. Indien dit verslag, waarnaar uitdrukkelijk is verwezen in de begeleidende brief van 3 maart 2006, een onjuiste weergave geeft van de aanleiding voor het ontslag, had [eiser] dit aan de orde kunnen en ook moeten stellen in een tegen het ontslagbesluit gerichte bestuursrechtelijke procedure. Nu hij zulks heeft nagelaten, heeft de Staat zich terecht op het leerstuk van de formele rechtskracht beroepen. Aan een beoordeling van de overige stellingen van partijen komt de rechtbank niet toe. 4.2. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen, naar de normen die gelden voor procesvertegenwoordiging bij procedures voor de sector kanton. Deze kostenveroordeling zal op verzoek van de Staat uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. 5. De beslissing De rechtbank: - wijst de vordering af; - veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 251,- aan verschotten en € 120,- aan salaris van de gemachtigde; - verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2007