
Jurisprudentie
BI3270
Datum uitspraak2009-04-15
Datum gepubliceerd2009-05-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 09 / 466
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-05-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 09 / 466
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Vergunningplicht growshop toelaatbaar met oog op gemeenschapsrecht?; Beantwoording in bodemprocedure; Toewijzing voorlopige voorziening
Bij besluit van 16 maart 2009 heeft verweerder besloten dat verzoeker zijn inrichting, door verweerder aangemerkt als een growshop, met ingang van 15 april 2009 definitief dient te sluiten, aangezien verzoeker niet beschikt over een op grond van de APV vereiste vergunning. Tijdens een ter plaatse ingesteld onderzoek is gebleken dat circa 80% van de in de inrichting aanwezige producten weliswaar kan worden gebruikt bij of aangewend voor de oprichting en in gebruikneming van een hennepkwekerij, doch dat deze producten tevens voor land- en tuinbouwkundige doeleinden cq andere doeleinden kunnen worden aangewend en dat met het oog op laatstgenoemde doeleinden een ruime hoeveelheid folders en andere informatie in de inrichting beschikbaar zijn. Ook op internet wordt door verzoeker voor deze doeleinden reclame gemaakt. Voorts is gebleken dat het gaat om producten die volledig legaal zijn. De voorzieningenrechter vraagt zich gelet hierop af of het met het oog op het gemeenschapsrecht, in het bijzonder het vrije verkeer van goederen, geoorloofd is om het recht op verkoop van volledig legale producten afhankelijk te stellen van het hebben van een vergunning, omdat deze producten tevens gebruikt kunnen worden bij de productie van hennep. Bij ontkennende beantwoording van deze vraag zou de desbetreffende APV-bepaling onverbindend dienen te worden verklaard. Beantwoording van deze vraag dient echter plaats te vinden in een eventuele bodemprocedure. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter de sluiting van de inrichting vooralsnog na afweging van alle belangen disproportioneel. Schorsing bestreden besluit.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Procedurenummer: AWB 09 / 466
Uitspraak
in het geding tu[naam],
gevestigd te Heerlen, verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 18 maart 2009
Kenmerk: 35020/4722
1. Procesverloop
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit.
Verzoeker heeft ten aanzien van dit besluit bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 april 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door A.J.L. Linssen, advocaat te Heerlen. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door J.A.L. Devoi en N.J.H.M. Lucassen, beide werkzaam bij de gemeente Heerlen. Tevens was aanwezig E.W.J. Amkreutz, werkzaam bij de politie Heerlen-Noord. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter mededeling gedaan dat op 14 april 2009 om 9.30 uur door de voorzieningenrechter ter plaatse een onderzoek zal worden ingesteld als bedoeld in artikel 8:50 van de Awb.
Bij het onderzoek ter plaatse op 14 april 2009 is verzoeker verschenen, bijgestaan door Linssen voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door Devoi voornoemd. Tevens was aanwezig de heer [A], werkzaam bij de politie Heerlen.
2. Overwegingen
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Tot het treffen van een voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld, dat zonder die voorziening het voor verzoeker uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Daarbij gaat het om een afweging van de belangen van de indiener van het verzoek bij een onverwijlde voorziening tegen de belangen die zijn gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard en niet bindend in de bodemprocedure.
Bij besluit van 16 maart 2009 heeft verweerder besloten dat verzoeker zijn inrichting [naam], gelegen aan de [adres], door verweerder aangemerkt als een growshop in de zin van artikel 3.5.2, eerste lid, onder a, van de APV, met ingang van 15 april 2009 definitief dient te sluiten, aangezien verzoeker niet beschikt over de vereiste vergunning als bedoeld in artikel 3.5.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Heerlen (hierna: APV). Daarbij is aangegeven dat, indien verzoeker geen gehoor geeft aan deze lastgeving, bestuursdwang zal worden toegepast en verzoekers onderneming van gemeentewege feitelijk zal worden gesloten.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het vereiste van spoedeisendheid is voldaan, nu verzoekers inrichting op 15 april 2009 definitief dreigt te worden gesloten.
Ingevolge artikel 3.5.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV wordt onder inrichting verstaan een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smart- head- of growshop.
Ingevolge artikel 3.5.3, eerste lid, van de APV is het verboden een inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Blijkens de op 18 augustus 2008 door verweerder vastgestelde en op 27 augustus 2008 bekendgemaakte Beleidsregels exploitatievergunningen smart-, head- en growshops is bij raadsbesluit van 29 april 2008 besloten tot wijziging van de APV, welke per 22 juli 2008 van kracht is. In de gewijzigde APV is een nieuw vergunningstelsel opgenomen ten aanzien van smart-, head en growshops. Het betreft winkels die in hoofdzaak of als belangrijkste nevenactiviteit, producten verkopen die omschreven kunnen worden als hallucinerende middelen (paddo’s en ecodrugs), die niet verboden zijn op grond van de Opiumwet, of die dienst (kunnen) doen voor het gebruik of productie van onder meer cannabis.
Door verzoeker is allereerst gesteld dat zijn inrichting niet kan worden aangemerkt als een growshop. Voorts is zijdens verzoeker aangevoerd dat in zijn inrichting alleen legale producten voor de verkoop aanwezig zijn en dat het niet terecht is dat de verkoop daarvan afhankelijk wordt gesteld van het al dan niet hebben van een vergunning.
Afgezien van de vraag of de inrichting van verzoeker dient te worden aangemerkt als een growshop als bedoeld in artikel 3.5.2, eerste lid, onder a, van de APV dient de voorzieningenrechter in het licht van de aangevoerde bezwaren allereerst aandacht te besteden aan het volgende.
Tijdens een op grond van artikel 8:50 van de Awb ter plaatse ingesteld onderzoek is gebleken dat circa 80% van de in de inrichting aanwezige producten weliswaar kan worden gebruikt bij of aangewend voor de oprichting en in gebruikneming van een hennepkwekerij, doch dat deze producten tevens voor land- en tuinbouwkundige doeleinden cq andere doeleinden kunnen worden aangewend en dat met het oog op laatstgenoemde doeleinden een ruime hoeveelheid folders en andere informatie in de inrichting beschikbaar zijn. Ook op internet wordt door verzoeker voor deze doeleinden reclame gemaakt. Voorts is gebleken dat het gaat om producten die volledig legaal zijn.
De voorzieningenrechter vraagt zich gelet hierop af of het met het oog op het gemeenschapsrecht, in het bijzonder het vrije verkeer van goederen, geoorloofd is om het recht op verkoop van volledig legale producten afhankelijk te stellen van het hebben van een vergunning, omdat deze producten tevens gebruikt kunnen worden bij de productie van hennep. Bij ontkennende beantwoording van deze vraag zou het bepaalde in artikel 3.5.2, eerste lid, onder a, van de APV onverbindend dienen te worden verklaard. Beantwoording van deze vraag dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter plaats te vinden in een eventuele bodemprocedure.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat nu is gebleken dat de hiervoor genoemde 80% van de producten tevens voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt en de resterende 20% in zijn geheel niet in verband zijn te brengen met het kweken van hennep, door verweerder in onvoldoende mate is onderzocht of in casu wel kan worden gesproken van “in hoofdzaak, of als belangrijkste nevenactiviteit, producten verkopen die dienst (kunnen) doen voor de productie van onder andere cannabis”.
Gezien het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter de sluiting van de inrichting van verzoeker met ingang van 15 april 2009 vooralsnog na afweging van alle belangen disproportioneel.
Gelet hierop zal de gevraagde voorlopige voorziening worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal daarom de bij besluit van 16 maart 2009 door verweerder bevolen sluiting van verzoekers inrichting aan de [adres] schorsen.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,--.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
1.wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat het bestreden besluit van 16 maart 2009 wordt geschorst;
2.bepaalt dat aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,-- wordt vergoed door de gemeente Heerlen;
3.veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 644,--, te vergoeden door de gemeente Heerlen aan verzoeker.
Aldus gedaan door J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van P.M. van den Brekel
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2009.
w.g. P. van den Brekel w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 6 mei 2009
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.