Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3306

Datum uitspraak2009-04-24
Datum gepubliceerd2009-05-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers156469/HA RK 09-38
Statusgepubliceerd


Indicatie

De raadsman van verzoeker heeft betoogd dat de politierechter met de afwijzing van het verzoek de voornoemde getuigen te horen impliciet de boodschap heeft gegeven dat zijn oordeel omtrent de valsheid van het paspoort al vast stond en daarmee de objectieve vrees voor partijdigheid heeft gewekt. De wrakingskamer deelt deze mening niet. Als motivering voor de aan hem gevraagde beslissing op het verzoek tot het horen van de getuigen heeft de politierechter immers (naar de kern samengevat) alleen laten weten, dat door de raadsman geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd ter onderbouwing van het standpunt dat de conclusie dat het paspoort vervalst is niet juist zou zijn. Door de beslissing de getuigen, de verbalisanten van het fraudecentrum van de Koninklijke Marechaussee, niet te horen, heeft de politierechter zich dan ook niet – ook niet impliciet – uitgelaten over de schuldvraag en een eventuele bewezenverklaring. Ter terechtzitting moet het inhoudelijke debat daarover nog worden aanvangen en naar aanleiding van hetgeen daar door de verdediging en de officier van justitie naar voren wordt gebracht, kan de politierechter - ook zonder de getuigen te horen - onbevangen zijn oordeel geven over de schuldvraag en over de vraag of het paspoort van de verdachte vals dan wel vervalst is. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Wrakingskamer zaaknummer: 156469/HA RK 09-38 datum beslissing: 24 april 2009 Op verzoek van: [verzoeker], verzoeker, raadsman mr. M.J. van der Veen, advocaat te Haarlem. 1. Procesverloop 1.1 Op de openbare zitting van 14 april 2009 heeft verzoeker de wraking verzocht van [de politierechter], hierna te noemen: de politierechter, in de bij deze rechtbank, sector Straf, aanhangige zaak met parketnummer 15/800343-09, hierna te noemen: de hoofdzaak. 1.2 De politierechter heeft niet berust in de wraking en heeft per brief d.d. 15 april 2009 schriftelijk op het verzoek gereageerd. 1.3 De officier van justitie in de hoofdzaak heeft op 20 april 2009 schriftelijk gereageerd. 1.4 Verzoeker, officier van justitie en de politierechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 23 april 2009. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. De politierechter en de officier van justitie hebben van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt. 2. Het standpunt van verzoeker. 2.1 Verzoeker heeft zijn verzoek op zitting toegelicht aan de hand van aan de rechtbank overgelegde pleitaantekeningen. Deze pleitaantekeningen zijn als bijlage I aan deze beslissing gehecht en maken daarvan deel uit. 3. Beoordeling 3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend. 3.2 Ingevolge artikel 367 gelezen in verband met artikel 263 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is de verdachte bevoegd getuigen ter terechtzitting te doen oproepen. Ingevolge artikel 288, eerste lid, onder c, Sv kan de politierechter van de oproeping van getuigen bij met redenen omklede beslissing afzien, indien hij van oordeel is dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. 3.3 De politierechter heeft in de hoofdzaak op verzoek van verdachte op de terechtzitting van 14 april 2009 een beslissing genomen op het primaire verzoek van verdachte het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging, alsmede op diens subsidiaire verzoek omtrent het horen van de verbalisanten van het fraudecentrum van de Koninklijke Marechaussee die betrokken zijn geweest bij het onderzoek naar de authenticiteit van onder meer het paspoort van verdachte. In het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting is hieromtrent onder meer het volgende opgenomen: “De politierechter wijst het verzoek tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie af, nu de politierechter daartoe geen grond ziet in de feitelijke onderbouwing van de raadsman. De omstandigheid dat de officier van justitie een ander standpunt inneemt dan de verdediging maakt niet dat het openbaar ministerie daardoor niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. De politierechter wijst voorts het subsidiaire verzoek tot schorsing en het daarmee samenhangende verzoek tot het geven van het bevel om getuigen ter zitting te doen oproepen af. Ook hier heeft te gelden dat de raadsman geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de conclusie van de verbalisanten dat het paspoort vervalst is, onjuist is. De politierechter is derhalve van oordeel dat verdachte door het niet horen van de getuigen, niet in zijn verdediging is geschaad.” 3.4 Ten overstaan van de wrakingskamer heeft verzoeker bevestigd dat de politierechter het geciteerde heeft gezegd. 3.5 De wrakingskamer stelt voorop dat de afwijzing van het verzoek om een getuige te horen een procesbeslissing betreft. Een negatieve procesbeslissing is voor de daarbij in het ongelijk gestelde partij op zichzelf onvoldoende grond voor wraking. Een rechter moet een tussentijds aan hem gevraagde procesbeslissing kunnen nemen en motiveren opdat het proces voortgang kan vinden. Met het nemen van een dergelijke beslissing blijkt onvermijdelijk van een standpunt van de rechter, maar dat impliceert niet zonder meer dat de rechter vooringenomenheid koestert, noch dat een vrees voor partijdigheid voor andere door de rechter te nemen beslissingen objectief gerechtvaardigd is. 3.6 De raadsman van verzoeker heeft betoogd dat de politierechter met de afwijzing van het verzoek de voornoemde getuigen te horen impliciet de boodschap heeft gegeven dat zijn oordeel omtrent de valsheid van het paspoort al vast stond en daarmee de objectieve vrees voor partijdigheid heeft gewekt. De wrakingskamer deelt deze mening niet. Als motivering voor de aan hem gevraagde beslissing op het verzoek tot het horen van de getuigen heeft politierechter immers (naar de kern samengevat) alleen laten weten, dat door de raadsman geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd ter onderbouwing van het standpunt dat de conclusie dat het paspoort vervalst is niet juist zou zijn. Door de beslissing de getuigen, de verbalisanten van het fraudecentrum van de Koninklijke Marechaussee, niet te horen, heeft de politierechter zich dan ook niet – ook niet impliciet – uitgelaten over de schuldvraag en een eventuele bewezenverklaring. Ter terechtzitting moet het inhoudelijke debat daarover nog worden aanvangen en naar aanleiding van hetgeen daar door de verdediging en de officier van justitie naar voren wordt gebracht, kan de politierechter - ook zonder de getuigen te horen - onbevangen zijn oordeel geven over de schuldvraag en over de vraag of het paspoort van de verdachte vals dan wel vervalst is. 3.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat het fungeren van de politierechter in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen. 4. Beslissing De rechtbank: 3.8 wijst het verzoek om wraking af; 3.9 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de politierechter en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden; 3.10 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. Deze beslissing is gegeven door mr. A.C. Monster, voorzitter, en mrs. G. Guinau en J.M. Janse van Mantgem-Verdonk, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2009 in tegenwoordigheid van mr. M. Valk als griffier. Rechtsmiddel Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.