Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3444

Datum uitspraak2009-05-08
Datum gepubliceerd2009-05-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/505099-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

De Rechtbank Arnhem heeft een 39-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk voor het plegen van ontuchtige handelingen met twee personen (van wie hij tevens de persoonlijk begeleider was) en van wie hij wist dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van hun geestesvermogens leden dat zij niet of onvolkomen in staat waren om hun wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector strafrecht Meervoudige kamer Promis II Parketnummer : 05/505099-08 Datum zitting : 24 april 2009 Datum uitspraak : 8 mei 2009 Tegenspraak In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen: naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats]. Raadsman : mr D. Duijvelshoff, advocaat te Almere. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Groesbeek, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 1], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 1] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte meerdere malen, althans eenmaal met zijn penis die [slachtoffer 1] anaal gepenetreerd; art 243 Wetboek van Strafrecht 2. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Groesbeek, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 1], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 1] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meerdere malen, althans eenmaal aftrekken van de penis van die [slachtoffer 1] en/of zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken; art 247 Wetboek van Strafrecht althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Groesbeek, althans in Nederland, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, (telkens) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij toen aldaar meerdere malen, althans eenmaal de penis van die [slachtoffer 1] afgetrokken en/of zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken; art 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht 3. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Groesbeek, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 2] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte meerdere malen, althans eenmaal met zijn penis die [slachtoffer 2] anaal en/of oraal gepenetreerd; art 243 Wetboek van Strafrecht 4. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Groesbeek, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 2] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meerdere malen, althans eenmaal aftrekken van de penis van die [slachtoffer 2] en/of het zich door die [slachtoffer 2] laten aftrekken en/of het zich door die [slachtoffer 2] met diens vinger anaal laten penetreren; art 243 Wetboek van Strafrecht althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling leidt: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Groesbeek, althans in Nederland, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, (telkens) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij toen aldaar meerdere malen, althans eenmaal de penis van die [slachtoffer 2] afgetrokken en/of zich door die [slachtoffer 2] laten aftrekken en/of zich door die [slachtoffer 2] met diens vinger anaal laten penetreren; art 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 24 april 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Almere. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder feit 2 primair, 3 en 4 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt behandeling bij Kairos of een soortgelijke instelling en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Ten aanzien van feit 1: De rechtbank acht evenals de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. Ten aanzien van feit 2: De feiten Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Groesbeek telkens met [slachtoffer 1] ontuchtige handeling(en) gepleegd. Hij heeft de penis van [slachtoffer 1] afgetrokken en liet zich voorts meerdere malen aftrekken door die [slachtoffer 1]. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2 primair, omdat voor een bewezenverklaring van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht bewezen moet worden dat verdachte ‘wist’ dat het slachtoffer als gevolg van zijn handicap of toestand niet of onvolkomen in staat was om zijn wil te bepalen. Verdachte wist wel dat de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geestelijk gehandicapt waren, maar wist niet dat zij hierdoor niet in staat waren om hun wil te bepalen. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gesteld dat het slachtoffer niet in staat was zijn wil te bepalen en acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Beoordeling van de standpunten Gezien de kamerstukken en ook de uitleg hiervan door de Hoge Raad is het enkele bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of stoornis niet voldoende om tot een veroordeling van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht te komen. Voor een veroordeling in een geval als het onderhavige is vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer leed aan een psychische stoornis en dat het daardoor niet of onvolkomen in staat was zijn wil ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Voorts zal het opzet van de dader gericht moeten zijn op die geestestoestand met het daaruit voortvloeiende zojuist genoemde gebrek. Orthopedagoge drs. I.T.L. ten Westeneind stelt in de omschrijving van het persoonsbeeld van [slachtoffer 1] dat [slachtoffer 1] cognitief gezien functioneert op licht verstandelijk gehandicapt niveau (TIQ 55 à 60) vergelijkbaar met een ontwikkelingsleeftijd van 6 à 7 jaar. Zijn sociaal-emotionele niveau van functioneren ligt beduidend lager en is vergelijkbaar met het niveau van een kleuter. Daarnaast stelt zij dat [slachtoffer 1] zich sterk instelt op de ander en dat hij gevoelig is voor aandacht en bevestiging. Voorts dat de drang naar het uitvoeren van destructief, intimiderend gedrag en seksueel afwijkend gedrag gericht op kinderen en jong volwassenen (en dan met name jongens) groot is en dat [slachtoffer 1] zichzelf hierin niet kan controleren en hierin niet leerbaar of te beïnvloeden is als gevolg van zijn neuropsychologisch uitvalspatroon. Het is noodzakelijk hierbij structuur, begrenzing en controle (door middel van voortdurend toezicht) van buitenaf te bieden. Naar het oordeel van de rechtbank is het feit dat het slachtoffer verstandelijk functioneert op het niveau van een 6-7-jarige en sociaal-emotioneel zelfs op het niveau van een kleuter, voldoende om aan te nemen dat het slachtoffer zodanig kwetsbaar is dat het onvolkomen in staat is zijn wil te bepalen. Dat verdachte hiervan op de hoogte was blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting. Verdachte heeft immers verklaard dat [slachtoffer 1] een ontwikkelingsleeftijd heeft van ongeveer 7 jaar en 1 op 1 begeleiding nodig heeft. Verdachte was de begeleider van [slachtoffer 1] en was op de hoogte van de seksuele ontwikkeling van [slachtoffer 1]. Verdachte had als begeleider juist toe moeten zien op het afwijkende seksuele gedrag en [slachtoffer 1] hierin moeten begeleiden. De rechtbank is gezien het hiervoor overwogene van oordeel dat verdachte op de hoogte was van de gebrekkige ontwikkeling of stoornis in de geestesvermogens van het slachtoffer waardoor deze niet in staat was weerstand te bieden tegen deze handelingen en het bepalen van zijn wil hieromtrent. Verdachtes opzet was dus hierop gericht . De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 2. hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Groesbeek, telkens met [slachtoffer 1], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 1] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, telkens ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meerdere malen, aftrekken van de penis van die [slachtoffer 1] en/of zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken; Ten aanzien van feit 3: De feiten Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Groesbeek met [slachtoffer 2] handelingen gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van [slachtoffer 2] door hem meerdere malen oraal te penetreren. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3 primair, omdat voor een bewezenverklaring van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht bewezen moet worden dat verdachte ‘wist’ dat het slachtoffer als gevolg van zijn handicap of toestand niet of onvolkomen in staat was om zijn wil te bepalen. Verdachte wist wel dat de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geestelijk gehandicapt waren, maar wist niet dat zij hierdoor niet in staat waren om hun wil te bepalen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte [slachtoffer 2] niet anaal heeft gepenetreerd. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gesteld dat het slachtoffer niet in staat was zijn wil te bepalen en dat verdachte [slachtoffer 2] ook anaal heeft gepenetreerd. Zij acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Beoordeling van de standpunten Gezien de kamerstukken en ook de uitleg hiervan door de Hoge Raad is het enkele bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of stoornis niet voldoende om tot een veroordeling van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht te komen. Voor een veroordeling in een geval als het onderhavige is vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer leed aan een psychische stoornis en dat het daardoor niet of onvolkomen in staat was zijn wil ten aanzien van de gepleegde seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Voorts zal het opzet van de dader gericht moeten zijn op die geestestoestand met het daaruit voortvloeiende zojuist genoemde gebrek. Orthopedagoge drs. I.T.L. ten Westeneind stelt in de omschrijving van het persoonsbeeld van [slachtoffer 2] dat [slachtoffer 2] een jongeman is die qua verstandelijke vermogens gemiddeld functioneert op de grens van matig en licht verstandelijk gehandicapt niveau. De verbaal theoretische intelligentie ligt op matig verstandelijk gehandicapt niveau, terwijl de performale (handelings)-intelligentie op licht verstandelijk gehandicapt niveau ligt. Hij heeft voorts een laag (<48) verbaal IQ. Het grensoverschrijdende gedrag van [slachtoffer 2] moet gezien worden als een naïef sociaal functioneren (a-moreel) passend bij een lage sociaal-emotionele ontwikkeling (onverantwoord, kinderlijk boosaardig gedrag) Voorts stelt zij dat [slachtoffer 2] snel overprikkeld raakt, ook al door zijn relatief lage begripsvermogen, problemen heeft in de aandachtfunctie en zeer beïnvloedbaar en impulsief is. Hij heeft een zwakke impulscontrole (geen weerstand tegen verleidingen) en er is sprake van moeilijk te controleren agressie. Naar het oordeel van de rechtbank is het feit dat het slachtoffer verstandelijk functioneert op de grens van matig en licht verstandelijk gehandicapt niveau voldoende om aan te nemen dat het slachtoffer zodanig kwetsbaar is dat het onvolkomen in staat is zijn wil te bepalen. Verdachte wist dat [slachtoffer 2] deze beperkingen had. Hij was de begeleider van [slachtoffer 2] en kende zijn beperkingen en mogelijkheden. Hieruit concludeert de rechtbank dat er sprake is van zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens van die [slachtoffer 2] dat hij niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of daartegen weerstand te bieden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, gezien het hiervoor overwogene, verdachte het opzet had op die geestestoestand met de daaruit voortvloeiende zojuist genoemde gebreken. Ten aanzien van het tweede gevoerde verweer overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte op de slaapkamer van [slachtoffer 2] op de Muntberg zijn broek ging uittrekken en met zijn lul in de kont van [slachtoffer 2] ging. Hij deed [slachtoffer 2] daarbij pijn. Toen [slachtoffer 2] zei dat het pijn deed heeft hij hem eruit gehaald. Ook verklaart hij dat verdachte op de bruine bank zat en dat hij gebukt moest staan en dat verdachte zijn stijve lul in de kont van [slachtoffer 2] deed. [slachtoffer 2] verklaart verder dat de lul van verdachte in zijn kont elke keer pijn deed en dat verdachte stopte toen [slachtoffer 2] hem eruit haalde. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 2] en hij op de bank in de kamer van [slachtoffer 2] zaten en dat hij [slachtoffer 2] vroeg of hij wel eens in zijn kont was geneukt. [slachtoffer 2] zei “ja”en toen heeft verdachte gevraagd of hij dat een keer mocht proberen waarop [slachtoffer 2] zei dat hij dat prima vond. Hij verklaart dat [slachtoffer 2] toen zijn broek heeft uitgedaan en op zijn knieën is gaan zitten. Hij is toen achter [slachtoffer 2] gaan staan en heeft geprobeerd zijn lul in zijn kont te krijgen. Hij weet niet of hij echt naar binnen is geweest. Hij heeft wel geduwd en [slachtoffer 2] gaf aan dat hij pijn had. Hij verklaart dat hij denkt dat hij met zijn eikel in zijn anus is geweest omdat [slachtoffer 2] aangaf dat hij pijn had. Gelet op de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij pijn had in samenhang met de verklaring van verdachte, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank [slachtoffer 2] anaal gepenetreerd. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 3. hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Groesbeek, telkens met [slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 2] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, meer handeling(en) heeft gepleegd, die telkens bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte eenmaal met zijn penis die [slachtoffer 2] anaal en meerdere malen oraal gepenetreerd; Ten aanzien van feit 4: De feiten Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Groesbeek telkens met [slachtoffer 2] ontuchtige handeling(en) gepleegd. Hij heeft de penis van [slachtoffer 2] afgetrokken en liet zich voorts meerdere malen aftrekken door diezelfde [slachtoffer 2]. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 4 primair, omdat voor een bewezenverklaring van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht bewezen moet worden dat verdachte ‘wist’ dat het slachtoffer als gevolg van zijn handicap of toestand niet of onvolkomen in staat was om zijn wil te bepalen. Verdachte wist wel dat de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geestelijk gehandicapt waren, maar wist niet dat zij hierdoor niet in staat waren om hun wil te bepalen. De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ‘het zich door die [slachtoffer 2] met diens vinger anaal laten penetreren’ niet kan worden bewezen. Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 2] dit heeft laten doen. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gesteld dat het slachtoffer niet in staat was zijn wil te bepalen en acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Zij acht ‘het zich door die [slachtoffer 2] met diens vinger anaal laten penetreren’ niet wettig en overtuigend bewezen, nu [slachtoffer 2] de enige is die dit heeft verklaard. Beoordeling van de standpunten Voor wat betreft de beoordeling van het verweer van verdachte dat verdachte weliswaar wist dat [slachtoffer 2] geestelijk gehandicapt was, maar niet wist dat hij hierdoor niet in staat was zijn wil te bepalen, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor ten aanzien van dit punt reeds heeft overwogen. De rechtbank acht, evenals de verdediging en de officier van justitie ‘het zich door die [slachtoffer 2] met diens vinger anaal laten penetreren’ niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte van dit gedeelte vrijspreken. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 4. hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Groesbeek, telkens met [slachtoffer 2], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 2] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, telkens meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meerdere malen, aftrekken van de penis van die [slachtoffer 2] en het zich door die [slachtoffer 2] laten aftrekken; Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. 4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van feit 2 en 4, telkens: Met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is om zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 3: Met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is om zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd. 4b. De strafbaarheid van de feiten De feiten zijn strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: • de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 4 maart 2009; • een psychologisch rapport (pro justitia) van drs. M. van Heteren, GZ-psycholoog, gedateerd 16 april 2009, betreffende verdachte; en • een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 23 april 2009, betreffende verdachte. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting en het plegen van ontucht met twee verstandelijk gehandicapte mannen. Hij heeft daarbij prioriteit gegeven aan de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens onder voorbijgaan aan de kwetsbaarheid van de slachtoffers. Verdachte was de persoonlijk begeleider van beide mannen en heeft op ernstige wijze misbruik gemaakt van zijn positie en van de tussen hem en de slachtoffers bestaande vertrouwensrelatie. Dit rekent de rechtbank hem zwaar aan. De psycholoog heeft gerapporteerd dat er ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte sprake was zowel van de ziekelijke stoornis ADHD als de gebrekkige ontwikkeling resulterend in de persoonlijkheidsstoornis NAO. De psycholoog heeft geoordeeld dat verdachte ten tijde van het plegen van de delicten verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare, De rechtbank zal bij de strafoplegging ten voordele van verdachte rekening ermee houden dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, first offender is, en niet eerder is veroordeeld voor zedendelicten. Voorts spreekt in het voordeel van verdachte, dat hij vrijwillig hulp heeft gezocht. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het lange tijdsverloop. De raadsman van verdachte heeft verzocht een werkstraf op te leggen en een lange voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een werkstraf geen recht doet aan de feiten en geen andere straf in aanmerking komt dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden (waarvan 8 voorwaardelijk), zoals door de officier is geëist, in beginsel passend is. Nu de rechtbank echter eveneens rekening houdt met de vrijwillig door verdachte ingeroepen hulp, komt zij tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding aan de voorwaarde¬lijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclasse¬ring, ook als dat mocht inhouden het volgen van een ambulante behandeling bij Kairos. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 tenlastegelegde feit. Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 primair, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder feit 2 primair, feit 3 en feit 4 primair is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot Een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 8 (acht) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen: Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven, (ook indien dit zal inhouden het volgen van een ambulante behandeling bij Kairos of een andere vergelijkbare instelling) voor zover en voor zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht. Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mrs. M.F. Gielissen, voorzitter, C.N. Dijkstra, A.M. van Gorp en in tegenwoordigheid van mr. Y. Rikken, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 mei 2009.