Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3464

Datum uitspraak2009-04-24
Datum gepubliceerd2009-05-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5185 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Appellante heeft geen medische gegevens in het geding gebracht die haar opvatting dat zij volledig arbeidsongeschikt is en dat haar beperkingen zijn onderschat ondersteunen. Medisch onderzoek voldoende zorgvuldig. Geen redenen om een verdergaande urenbeperking aan te nemen.


Uitspraak

07/5185 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 juli 2007, 07/187 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 april 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A. van den Broek, advocaat te Weert, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van den Broek, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs. II. OVERWEGINGEN 1. Appellante is in 1998 wegens verschillende (pijn)klachten uitgevallen als assemblagemedewerker. Met ingang van 17 juni 1999 is zij in aanmerking gebracht voor en uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 2. Bij besluit van 11 augustus 2006 is deze uitkering met ingang van 12 oktober 2006 herzien naar de klasse 45 tot 55%. Daarbij is ervan uitgegaan dat appellante, mits bepaalde beperkingen in acht worden genomen, waaronder een urenbeperking van gemiddeld ongeveer 4 uur per dag en 20 uur per week, weer in staat is aan het arbeidsproces deel te nemen. 3. Bij besluit van 4 januari 2007 (hierna: het bestreden besluit) is het tegen het besluit van 11 augustus 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 4. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat zij over duurzame benutbare mogelijkheden beschikt. Appellante acht zich niet in staat om 20 uur per week te werken. 5. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen op basis van dossier- en eigen onderzoek zorgvuldig te werk zijn gegaan. Deze artsen beschikten verder over voldoende informatie om de bij appellante op 12 oktober 2006 geldende beperkingen op de juiste wijze te kunnen vaststellen. Daarbij is niet gebleken dat appellante op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is dan wel dat voor haar een grotere urenbeperking zou dienen te gelden dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 november 2006 is vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen stellen achter de bij de schatting als voor appellante passende arbeidsmogelijkheden in aanmerking genomen functies. 6. Appellante heeft in hoger beroep haar in bezwaar en beroep naar voren gebrachte grieven tegen de herziening van haar WAO-uitkering herhaald. 7. De Raad heeft daarin geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Appellante heeft geen medische gegevens in het geding gebracht die haar opvatting dat zij volledig arbeidsongeschikt is en dat haar beperkingen zijn onderschat ondersteunen. De Raad acht het verrichte medisch onderzoek zorgvuldig en is evenals de rechtbank van oordeel dat het standpunt van het Uwv dat appellante beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden en dat er geen reden om een verdergaande urenbeperking aan te nemen dan in de FML van 23 november 2006 is neergelegd voldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de in april 2007 - doch verder niet met medische gegevens onderbouwde - ontstane hartklachten is door het Uwv terecht aangegeven dat deze ver na de datum in geding liggen, en dat appellante niet heeft gemotiveerd waarom deze klachten ook voor de beoordeling per 12 oktober 2006 relevant zijn. 8. Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellante, zoals neergelegd in de FML van 23 november 2006, niet zijn onderschat, staat voor de Raad genoegzaam vast dat appellante ten tijde hier van belang in staat was te achten de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. 9. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 10. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep: Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2009. (get.) J.P.M. Zeijen. (get.) T.J. van der Torn. KR