
Jurisprudentie
BI3554
Datum uitspraak2009-05-12
Datum gepubliceerd2009-05-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/01415
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/01415
Statusgepubliceerd
Indicatie
O.a. grondslagverlating tll. HR: art. 81 RO.
Conclusie anoniem
Nr. S 08/01415
Mr Jörg
Zitting 3 maart 2009
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft verzoeker bij arrest van 17 oktober 2007 wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in art. 2, onder B en C, van de Opiumwet gegeven verboden en wegens deelneming aan een criminele organisatie, veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf.(1)
2. Namens verzoeker heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3. Het eerste middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4. Het middel klaagt hier terecht over. De in verband met deze zaak in voorlopige hechtenis verkerende verzoeker heeft op 23 oktober 2007 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 25 juni 2008 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn met twee dagen is overschreden. De Hoge Raad kan volstaan met deze constatering. Vervolgens is ook de termijn van zestien maanden waarbinnen de strafzaak moet zijn afgedaan (verzoeker verblijft in voorlopige hechtenis) inmiddels overschreden, zo merk ik ambtshalve op. Daarom zal strafvermindering moeten volgen (HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358).
5. Het tweede middel klaagt dat het hof de grondslag van de tenlastelegging onder 2 heeft verlaten.
6. Blijkens het bestreden arrest is aan verzoeker onder 2 ten laste gelegd:
"dat hij in of omstreeks de periode van 07 juni 2006 tot en met 08 juni 2006 te 's-Hertogenbosch en/of Rosmalen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (verspreid over meerdere locaties) 217,11 gram (33,53 gram op het adres [a-straat 1-2] en 183,58 gram op het adres [b-straat 1]), in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet".
7. Het hof heeft ten laste van verzoeker onder 2 bewezen verklaard:
"dat hij in de periode van 07 juni 2006 tot en met 08 juni 2006 te 's-Hertogenbosch en Rosmalen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad (verspreid over meerdere locaties) een hoeveelheid (33,53 gram op het adres [a-straat 1-2] en een andere hoeveelheid op het adres [b-straat 1]) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I".
8. Het hof heeft ten aanzien van de op het adres [b-straat 1] aangetroffen cocaïne overwogen dat de weging van die cocaïne te onzeker is om een precies gewicht bewezen te verklaren. Vandaar dat het gewicht is open gelaten en is bewezen verklaard: "een hoeveelheid".
9. Volgens de toelichting op het middel heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten door in de bewezenverklaring de woorden "een andere hoeveelheid" toe te voegen in de tussen haakjes geplaatste zinsnede "(33,53 gram op het adres [a-straat 1-2] en ... op het adres [b-straat 1])". De bewezenverklaring zou zo niet meer te herleiden zijn tot de tenlastelegging.
10. De klacht berust echter op onjuiste lezing van het arrest. In de tenlastelegging staat immers als expliciet subsidiaire mogelijkheid nà de vermelding van de percelen opgenomen: "in elk geval een hoeveelheid". Het OM heeft zich derhalve niet op één totaalgewicht noch op twee subgewichten vastgelegd; gewicht van hoeveelheden cocaïne uiteraard.
11. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
12. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot het constateren dat de redelijke termijn voor de inzending der stukken met twee dagen is overschreden en tot vernietiging van het bestreden arrest wegens overschrijding van de termijn voor de behandeling van een strafzaak in cassatie, doch slechts ten aanzien van de opgelegde straf en tot vermindering daarvan volgens het gebruikelijk tarief, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Deze zaak hangt samen met de zaken met griffienummers 08/02756 en 07/13466 waarin ik heden eveneens concludeer.
Uitspraak
12 mei 2009
Strafkamer
Nr. 08/01415
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 oktober 2007, nummer 20/000019-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in Penitentiaire Inrichting "Zuid-Oost, locatie Maashegge" te Overloon.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn voor de inzending der stukken met twee dagen is overschreden en tot vernietiging van het bestreden arrest wegens overschrijding van de termijn voor de behandeling van een strafzaak in cassatie, doch slechts ten aanzien van de opgelegde straf en tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsvrouwe mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 mei 2009.