Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3566

Datum uitspraak2009-05-08
Datum gepubliceerd2009-05-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2358 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Omdat de Raad in zijn uitspraak van 25 mei 2007 heeft beslist dat het Uwv de mogelijkheden en beperkingen van appellante op juiste wijze heeft vastgesteld, kan die vaststelling in dit geding niet meer ter discussie staan. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat die medische grondslag van de intrekking van de WAO-uitkering van appellante vast staat. De gronden die appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht en die juist betrekking hebben op de medische beoordeling, kunnen daarom niet slagen. Geen aanknopingspunten om de aan appellante geduide functies voor haar te zwaar te achten, omdat uit de gedingstukken blijkt dat de belasting van deze functies blijft binnen de voor appellante vastgestelde mogelijkheden en beperkingen.


Uitspraak

08/2358 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 maart 2008, 07/2545 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 8 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 27 maart 2009. Voor appellante is haar zus verschenen, [naam zus]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende. 1.2. Appellante ontving laatstelijk een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. Bij besluit van 18 mei 2004 heeft het Uwv per 19 juli 2004 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken. Bij besluit van 26 oktober 2004 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar mogelijkheden en beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. 1.4. Het beroep van appellante tegen dit besluit is bij uitspraak d.d. 12 april 2005 (04/1338) van de rechtbank Roermond gegrond verklaard onder vernietiging van het besluit en met opdracht aan het Uwv een nieuw besluit te nemen. Het hoger beroep van appellante tegen deze uitspraak is door de Raad bij uitspraak van 25 mei 2007 (05/2339) niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van appellant tegen het inmiddels genomen besluit d.d. 30 juni 2005, genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, heeft de Raad bij dezelfde uitspraak (05/4119) gegrond verklaard. De Raad heeft het besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Raad heeft zich kunnen verenigen met de in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 8 maart 2004 opgenomen beperkingen van appellante, maar meent dat één van de geduide functies niet geschikt is voor appellante, waardoor een onvoldoende basis resteert voor de intrekking van de uitkering van appellante. 1.5. De bezwaararbeidsdeskundige F. van den Berg heeft blijkens haar rapport van 22 juni 2007 vervolgens aangegeven dat appellante nog in staat moet worden geacht de overige destijds geduide functies te verrichten, waaronder drie functies die toen als reservefuncties zijn geduid. Gelet hierop bezit appellante nog een zodanig verdienvermogen, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid per 19 juli 2004 minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 25 juni 2007 (bestreden besluit) heeft het Uwv vervolgens de bezwaren van appellante tegen het besluit van 18 mei 2004 opnieuw ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische grondslag van het besluit gelet op de eerdere uitspraak van de Raad niet meer ter discussie kan staan en kan zich overigens vinden in de arbeidskundige grondslag van het besluit. 3. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij niet kan werken, dat zij haar best heeft gedaan om met haar medische problemen om te gaan en dat dat nog steeds niet is gelukt. 4.1. Omdat de Raad in zijn uitspraak van 25 mei 2007 heeft beslist dat het Uwv de mogelijkheden en beperkingen van appellante op juiste wijze heeft vastgesteld, kan die vaststelling in dit geding niet meer ter discussie staan. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat die medische grondslag van de intrekking van de WAO-uitkering van appellante vast staat. De gronden die appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht en die juist betrekking hebben op de medische beoordeling, kunnen daarom niet slagen. 4.2. De Raad ziet ook geen aanknopingspunten om de aan appellante geduide functies voor haar te zwaar te achten, omdat uit de gedingstukken blijkt dat de belasting van deze functies blijft binnen de voor appellante vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. 4.3. Nu appellante in hoger beroep geen gronden heeft aangevoerd tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit en het oordeel van de rechtbank daaromtrent, concludeert de Raad dat het Uwv de WAO-uitkering van appellante terecht per 9 juli 2004 heeft ingetrokken. 5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2009. (get.) A.T. de Kwaasteniet. (get.) A.C. Palmboom. KR