
Jurisprudentie
BI3573
Datum uitspraak2009-04-17
Datum gepubliceerd2009-05-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/542
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/542
Statusgepubliceerd
Indicatie
Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/542 17 april 2009
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. O.C. Struif, advocaat te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. F.S. Feenstra, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 24 juli 2007, bij het College per fax binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 juni 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 3 april 2006, waarbij verweerder appellants aanvraag om akkerbouwsubsidie op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 7 augustus 2007 heeft appellant zijn beroep van gronden voorzien.
Bij brief van 2 oktober 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 6 maart 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Van de zijde van appellant is niemand verschenen, zoals tevoren was aangekondigd.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 107 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:
“(…)
3. De braakgelegde grond mag worden gebruikt voor:
- de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet rechtstreeks voor voeding of vervoedering bestemde producten, op voorwaarde dat er doeltreffende controlesystemen worden toegepast;
(…)”
Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 155
Betaling
1. De steun kan aan de aanvrager worden betaald voordat de grondstof is verwerkt. De betaling vindt echter slechts plaats indien de in het kader van dit hoofdstuk te leveren hoeveelheid grondstof aan de inzamelaar of de eerste verwerker is geleverd en indien:
a) de in artikel 154, lid 1, bedoelde aangifte is gedaan;
b) overeenkomstig artikel 158, lid 1, een afschrift van het contract is ingediend bij de bevoegde autoriteit waaronder de inzamelaar of de eerste verwerker ressorteert, en aan de in artikel 145, lid 1, gestelde eisen is voldaan;
c) de bevoegde autoriteit het bewijs heeft ontvangen dat de in artikel 158, lid 2, bedoelde zekerheid volledig is gesteld;
d) de met de betaling belaste bevoegde autoriteit voor elke aanvraag is nagegaan of aan de in artikel 147 gestelde voorwaarden is voldaan.
(…)
Artikel 157
Verplichtingen
1. De inzamelaar of de eerste verwerker dient bij de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, een afschrift van het contract in volgens een door de betrokken lidstaat vast te stellen tijdschema en uiterlijk op de uiterste datum waarop in die lidstaat de steunaanvraag in het betrokken jaar moet worden ingediend.
(…)
3. De inzamelaar of de eerste verwerker die de door de aanvrager geleverde grondstof heeft ontvangen, stelt de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, van de ontvangen hoeveelheid grondstof in kennis met vermelding van de soort, van de naam en het adres van de contractsluitende partij die hem de grondstof heeft geleverd, van de plaats van aflevering en van de referentie van het betrokken contract, zulks binnen een door de lidstaten vast te stellen zodanige termijn dat
de steun binnen de in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde periode kan worden betaald.
(…)
Artikel 158
Zekerheid van de inzamelaar of de eerste verwerker.
De inzamelaar of de eerste verwerker stelt het gehele bedrag van de in lid 2 bedoelde zekerheid bij de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, uiterlijk op de uiterste datum voor de indiening van de betalingsaanvraag in het betrokken jaar in de betrokken lidstaat.
2. De zekerheid wordt voor elke grondstof berekend op basis van een bedrag van 250 EUR per hectare, vermenigvuldigd met de som van alle beteelde oppervlakten waarvoor door de betrokken inzamelaar of eerste verwerker een contract is ondertekend en die worden gebruikt voor de productie van de betrokken grondstof.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:
“ Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
22. “Geconstateerde oppervlakte”: de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van steun gestelde voorwaarden is voldaan; (…)
Artikel 51
(…)
2. Indien ten aanzien van de totale geconstateerde oppervlakte waarop de verzamelaanvraag betrekking heeft (…) de aangegeven oppervlakte meer dan 30 % groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening in het kader van de betrokken steunregelingen aanspraak zou kunnen maken, geweigerd.
(…)”
De Regeling luidde voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 41
1. In afwijking van artikel 37 en in afwijking van artikel 7 mogen landbouwers overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 16 van verordening 1973/2004 en de artikelen 42 tot en met 50, de overeenkomstig artikel 36 uit productie genomen oppervlakte gebruiken voor het verbouwen van grondstoffen specifiek met het oog op verwerking van de grondstoffen in de Europese Gemeenschap tot een of meer eindproducten welke zijn genoemd in bijlage XXIII van verordening 1973/2004 en welke niet zijn bestemd voor menselijke of dierlijke voeding.
(…)
Artikel 42
1. De verbouw van grondstoffen overeenkomstig artikel 41 vindt plaats op basis van een schriftelijke overeenkomst die door de landbouwer is gesloten met een in een lidstaat van de Europese Unie gevestigde eerste verwerker of inzamelaar.
(…)
Artikel 43
1. De landbouwer overlegt bij zijn verzamelaanvraag een origineel exemplaar van de met de eerste verwerker of inzamelaar gesloten overeenkomst.
2. De totale hoeveelheid grondstof die op de betrokken percelen is geproduceerd, wordt uiterlijk op 1 maart van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin zij wordt geoogst, geleverd aan de eerste verwerker of inzamelaar.
3. Ten bewijze dat is voldaan aan het bepaalde in het tweede lid, legt de landbouwer uiterlijk op 1 maart van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de verzamelaanvraag is ingediend, aan DR een door de erkende eerste verwerker of diens gemachtigde of de inzamelaar of diens gemachtigde getekende verklaring van overname, alsmede facturen en betalingsbewijzen met betrekking tot de geleverde grondstoffen over, tezamen met de aangifte, bedoeld in artikel 154 van verordening 1973/2004.
4. De verklaring van overname, bedoeld in het derde lid, wordt gesteld op een door DR vastgesteld formulier dat door de erkende eerste verwerker of inzamelaar volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
(…)
Artikel 45
1. De in Nederland gevestigde erkende eerste verwerker of inzamelaar die een overeenkomst als bedoeld in artikel 41 heeft gesloten met een landbouwer wiens bedrijf zich in Nederland of in een andere Lid-Staat van de Europese Unie bevindt:
a. dient uiterlijk op 15 mei een origineel exemplaar van de overeenkomst of een gewaarmerkt kopie daarvan in bij het HPA en verstrekt daarbij de nodige gegevens over de verwerkingsketen, bedoeld in artikel 157, tweede lid, van verordening 1973/2004;
b. stelt uiterlijk op 15 mei bij het HPA de volledige zekerheid, bedoeld in artikel 158 van verordening 1973/2004;
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft met het formulier “Gecombineerde opgave 2005” voor in totaal 26.80 ha akkerbouwsubsidie aangevraagd; daaronder de percelen 4 en 5 bebouwd met koolzaad met een gezamenlijke oppervlakte van 6.25 ha.
- Bij besluit van 3 april 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 mei 2006 bezwaar gemaakt.
- Bij brief van 27 april 2007 heeft appellant laten weten geen gebruik te zullen maken van het recht om te worden gehoord op zijn bezwaar.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Het opgeven van percelen die niet aan de voorwaarden van de Regeling voldoen komt voor rekening en risico van de aanvrager.
Om een non food non feed perceel te mogen opgeven voor subsidie dient ingevolge de Regeling te worden voldaan aan een aantal voorwaarden. In het geval van appellant is niet voldaan aan de voorwaarde dat de verwerker, de Noord-Nederlandse Oliemolen B.V., een zogenoemde overnameverklaring als bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Regeling vóór 1 maart 2006 bij het HPA moest indienen. Daarnaast heeft de verwerker ook niet voldaan aan de eis dat hij vóór 15 mei 2005 ingevolge artikel 158 van Verordening (EG) nr. 973/2004 zekerheid moest stellen.
Appellant heeft betoogd dat hem geen schuld treft, nu de verwerker en niet hijzelf in gebreke is gebleven. Appellant is in beginsel verantwoordelijk voor de handelingen van door hemzelf ingeschakelde hulppersonen, zoals de verwerker. Ten opzichte van verweerder is appellant gehouden er voor te zorgen dat alle voorwaarden die de Regeling stelt voor subsidie op non food non feed percelen, worden nagekomen.
Nu voor de percelen 4 en 5 niet voldaan is aan de voorwaarden van de Regeling heeft verweerder deze percelen als niet geconstateerd aangemerkt. Deze twee niet geconstateerde percelen hebben een oppervlakte die, uitgedrukt in een percentage van de totale geconstateerde oppervlakte, 30,41% bedraagt. Verweerder was derhalve gehouden om op grond van artikel 51, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de gehele aanvraag af te wijzen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft gesteld dat hij de percelen koolzaad conform de regels heeft beteeld en hij is dan ook van mening dat de toepasselijke regelgeving geen grondslag biedt voor afwijzing van de aanvraag akkerbouwsubsidie. Het gaat niet aan dat de aanvraag wordt afgewezen omdat een derde, op wiens handelen appellant geen invloed kan uitoefenen, in gebreke is gebleven bij de naleving van de voor subsidietoekenning geldende voorwaarden.
Voorzover al aan enige voorwaarde uit de Regeling niet zou zijn voldaan is afwijzing van de gehele aanvraag disproportioneel.
Appellant acht het besluit onvoldoende gemotiveerd, terwijl het ook niet voldoende zorgvuldig is voorbereid.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder vóór 1 maart 2006 geen door de verwerker getekende overnameverklaring als bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Regeling heeft ontvangen. Met deze door de landbouwer over te leggen verklaring dient de verwerker van de grondstoffen te bevestigen dat hij de totale non food non feed productie van de percelen 4 en 5 ter verwerking heeft ontvangen.
Eveneens is niet in geschil dat de Noord-Nederlandse Oliemolen B.V. nagelaten heeft een zekerheid van € 250.-- per hectare te stellen als garantie dat de eindproducten niet worden gebruikt voor menselijke of dierlijke voeding. Daarmee is niet voldaan aan de subsidievoorwaarden vermeld in artikel 157 en 158 van Verordening (EG) nr. 796/2004 en de artikelen 43 en 45 van de Regeling.
5.2 Appellant kan zich er niet op beroepen dat de Noord-Nederlandse Oliemolen B.V., naar hij stelt, weigerachtig bleef de overnameverklaring af te geven en de zekerheid te stellen.
Het is immers aan appellant, als aanvrager van de subsidie, om ervoor te zorgen dat de subsidievoorwaarden worden nagekomen. Het had op de weg van appellant gelegen zich, alvorens subsidie aan te vragen voor de op de percelen 4 en 5 geteelde grondstoffen, te vergewissen van de bereidheid van de Noord-Nederlandse Oliemolen B.V. om haar aandeel in de aan appellant opgelegde verplichtingen na te leven.
5.3 Nu vast staat dat met betrekking tot de percelen 4 en 5 niet aan de gestelde subsidievoorwaarden is voldaan, dienen deze percelen als niet geconstateerd te worden aangemerkt. Verweerder heeft vervolgens berekend dat het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte, 30,41 % bedraagt. Op basis van dit percentage was verweerder op grond van artikel 51, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 gehouden de volledige aanvraag af te wijzen.
5.4 Het betoog van appellant dat de afwijzing van de gehele aanvraag als disproportioneel is aan te merken kan niet slagen.
Verweerder is gebonden aan het sanctiestelsel zoals neergelegd in de Europese verordeningen en is niet bevoegd hiervan af te wijken. Het gedifferentieerde sanctiestelsel, zoals neergelegd in artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kan mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 1997 in zaak C-354/95 (National Farmers Union) niet in strijd geacht worden met het evenredigheidsbeginsel.
5.5 Slotsom is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. F. Stuurop en mr. dr. B. Hessel, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas