
Jurisprudentie
BI3581
Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-05-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08 / 717 WW44 W1 A
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08 / 717 WW44 W1 A
Statusgepubliceerd
Indicatie
Betreft de afwijzing van een verzoek om intrekking van twee onherroepelijke bouwvergunningen voor het oprichten, respectievelijk voor het veranderen en vergroten van een stoeterij met dienstwoning op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet.
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 08 / 717 WW44 W1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
Vereniging tot Behoud van Landelijk Oele e.a.,
gevestigd te Hengelo, eisers,
gemachtigde: M.H. Middelkamp, milieu-adviesbureau te Almelo,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hengelo,
verweerder.
Derdebelanghebbende: [naam], wonende te [plaatsnaam], vergunninghouder,
Gemachtigde: mr. M. Nijkamp, advocaat te Hengelo.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 27 mei 2008.
2. Het verloop van de procedure
Bij besluit van 28 juli 1994 heeft verweerder aan [naam] een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfswoning en een stoeterij op de percelen [straatnaam en huisnummers] te [plaatsnaam]. Deze bouwvergunning is onherroepelijk is geworden.
Op 16 februari 2004 heeft vergunninghouder een bouwvergunning aangevraagd voor het veranderen en vergroten van de stoeterij, welke op 1 juni 2004 is verleend en na bezwaar bij besluit van 15 maart 2005 door verweerder is gehandhaafd. Het tegen dat besluit door eisers ingediende beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 28 februari 2006 ongegrond verklaard, welke uitspraak in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) bij uitspraak van 7 februari 2007 is bevestigd.
Bij brief van 11 augustus 2007 heeft M.H. Middelkamp, voornoemd, namens eisers een verzoek ingediend bij verweerder om de voor de percelen [straatnaam en huisnummers] te [plaatsnaam] verleende bouwvergunningen in te trekken.
Dit verzoek is door verweerder bij besluit van 9 oktober 2007, verzonden 11 oktober 2007, afgewezen.
Tegen dat besluit heeft M.H. Middelkamp bij schrijven van 22 november 2007, ontvangen door verweerder op 22 november 2007, namens eisers bezwaar gemaakt. Hij heeft de gronden van het bezwaar ingediend bij schrijven van 20 december 2007.
Eisers zijn op 9 april 2008 over hun bezwaren gehoord door de commissie voor de bezwaarschriften. Deze commissie heeft op 9 april 2008 advies uitgebracht aan verweerder en heeft daarbij geadviseerd het bezwaar van eisers ongegrond te verklaren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het advies van de bezwarencommissie het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het besluit van 9 oktober 2007 gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft M.H. Middelkamp op 8 juli 2008 namens eisers beroep ingesteld. Hij heeft de gronden van het beroep ingediend bij schrijven van 11 augustus 2008.
Verweerder heeft op 2 oktober 2008 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 23 april 2008 waar eisers [naam] en [naam] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde M.H. Middelkamp, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.S. van Dijk en B.A.J. Leferink, ambtenaren van de gemeente Hengelo. Vergunninghouder [naam] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Nijkamp, voornoemd.
3. Overwegingen
In deze procedure is ook [naam] Vastgoedontwikkeling B.V. (hierna: [naam] B.V.), gevestigd te Stad Delden, als belanghebbende uitgenodigd voor de zitting. [naam] B.V. heeft de percelen [straatnaam en huisnummers] op 31 juli 2008 gekocht van [naam].
Namens eisers is gesteld dat slechts [naam] te [plaatsnaam] als belanghebbende bij het bestreden besluit dient te worden aangemerkt. Nu [naam] B.V. ten tijde van het bestreden besluit geen eigenaar van het onroerend goed meer was, is zij naar de mening van eisers ten onrechte als belanghebbende bij de onderhavige procedure betrokken.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Uit de zich onder de stukken bevindende akte van levering van 18 december 2008 blijkt dat [naam] B.V. de in geding zijnde percelen [straatnaam en huisnummers] op die datum heeft verkocht en geleverd aan [naam]. Ten tijde van het bestreden besluit was [naam] B.V. dus niet langer de eigenaar van de betreffende percelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom alleen [naam], als de huidige eigenaar van de percelen [straatnaam en huisnummers] als belanghebbende bij het bestreden besluit te worden aangemerkt. Het feit dat in artikel 10 van de akte van levering van 18 december 2008 is bepaald dat de verkoper ([naam] B.V.) ervoor instaat dat koper ([naam]) de voorgenomen bouw van een woning op het gekochte op basis van de verleende bouwvergunning kan uitvoeren, dat indien blijkt dat dit niet binnen een termijn van zes maanden mogelijk is de koper het recht heeft de koopovereenkomst te ontbinden in welk geval er voor verkoper een verbintenis ontstaat tot ongedaanmaking van de koop en de levering en dat indien zich voor wat betreft de vergunningverlening publiekrechtelijke problemen voordoen, verkoper die problemen voor zijn rekening zal oplossen, betekent niet dat [naam] B.V. als belanghebbende in de zin van art. 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. [naam] B.V. heeft in dezen slechts een afgeleid belang dat niet voortvloeit uit het bestreden besluit, doch uit de contractuele verplichtingen die zij tegenover [naam] heeft ingevolge artikel 10 van de leveringsakte. [naam] B.V. is daarom in deze procedure ten onrechte als belanghebbende aangemerkt.
De gemachtigde van vergunninghouder heeft ter zitting betoogd dat het beroep van eisers niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat zij niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij de bouwvergunningen waarvan om intrekking is verzocht. De rechtbank kan vergunninghouder hierin niet volgen. De vraag of eisers belanghebbende zijn bij de desbetreffende bouwvergunningen is niet relevant voor de vraag of zij in hun bezwaar en beroep kunnen worden ontvangen. Het bezwaar en beroep van eisers is immers niet gericht tegen de bouwvergunningen als zodanig, maar tegen de afwijzing van hun verzoek om intrekking van die bouwvergunningen. Nu eisers het verzoek om intrekking van de bouwvergunning hebben ingediend zijn zij belanghebbende bij de afwijzing van dat verzoek, zodat verweerder hen bij het bestreden besluit terecht ontvankelijk heeft geacht in hun bezwaar. Tegen de ongegrondverklaring van hun bezwaar kunnen eisers beroep instellen bij de rechtbank.
De rechtbank heeft voorts in hetgeen ter zitting door de gemachtigde van vergunninghouder is aangevoerd geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de bevoegdheid van de voorzitter en de secretaris van de Vereniging tot Behoud van Landelijk Oele om op 11 juli 2008 aan M.H. Middelkamp een machtiging te verlenen om namens die vereniging beroep in te stellen tegen het besluit van 27 mei 2008.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen eisers worden ontvangen in het namens hen ingestelde beroep.
In geschil is de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot afwijzing van het verzoek van eisers om intrekking van de in 1994 en 2004 verleende bouwvergunningen voor het oprichten van een bedrijfswoning en een stoeterij, respectievelijk voor het veranderen en vergroten van een stoeterij, op de percelen [straatnaam en huisnummers] te [plaatsnaam].
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning intrekken indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin met de werkzaamheden is gemaakt.
In artikel 4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Hengelo (hierna: de Bouwverorde-ning) is evenbedoelde termijn gesteld op 26 weken.
Ingevolge artikel 11.1, eerste lid, aanhef en sub a tot en met f, van de Bouwverordening zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bouw stil te leggen.
De rechtbank overweegt als volgt. In 1994 en 2004 heeft verweerder aan [naam] bouwvergunningen verleend voor het oprichten van een bedrijfswoning en een stoeterij, respectievelijk voor het veranderen en vergroten van een stoeterij, op de percelen [straatnaam en huisnummers] te [plaatsnaam]. Deze bouwvergunningen zijn beide onherroepelijk.
Nu vast staat dat [naam] niet binnen 26 weken na de verlening van de bouwvergunningen een begin heeft gemaakt met de bouwwerkzaamheden was verweerder ingevolge het bepaalde in artikel 59 van de Woningwet en artikel 4.1 van de Bouwverordening bevoegd de bouwvergunningen in te trekken.
Verweerder heeft echter afgezien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om tot intrekking van de bouwvergunningen over te gaan. Daartoe heeft verweerder in het besluit van 9 oktober 2007 overwogen dat hij alleen bereid is om van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 59 van de Woningwet juncto artikel 4.1 van de Bouwverordening gebruik te maken indien het planologisch regime zodanig is gewijzigd dat de destijds verleende bouwvergun-ningen thans niet zonder meer verleend kunnen worden. Aangezien de destijds vergunde bouwwerken, op de kaphelling na, passen binnen het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2000”, is er naar de mening van verweerder geen reden om de bouwvergunningen in te trekken. Ook is de feitelijke uitoefening van een stoeterij ter plaatse op grond van de Wet milieubeheer volgens verweerder nog steeds mogelijk, aangezien voor zover kan worden nagaan het Besluit landbouw milieubeheer op de betreffende inrichting van toepassing zal zijn. Ook is verweerder uit advertenties niet gebleken dat de bedrijfswoning separaat van de stoeterij zal worden verkocht. Indien dit zo zou zijn, is verweerder bevoegd te zijner tijd handhavend op te treden. Uit de uitspraken van de rechtbank Almelo en de ABRS valt volgens verweerder niet af te leiden dat de vergunningen op grond van onjuiste opgave zijn verleend. Zelfs indien vergunninghouder niet voornemens is de stoeterij op te richten, zouden de vergunningen op grond van artikel 10.3 van de Bouwverordening overgeschreven kunnen worden op naam van diens rechtsopvolger, aldus verweerder. Dat laatste heeft ook feitelijk plaatsgevonden. De bouwvergunningen zijn eerst overgeschreven op naam van [naam] B.V. en vervolgens op naam van [naam], de huidige vergunninghouder.
Blijkens het beroepschrift en het verhandelde ter zitting zijn eisers van mening dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien om tot intrekking van de aan vergunning-houder in 1994 en 2004 verleende bouwvergunningen voor het oprichten van een bedrijfswoning en een stoeterij, respectievelijk voor het veranderen en vergroten van een stoeterij, op de percelen [straatnaam en huisnummers] te [plaatsnaam] over te gaan. Daartoe hebben zij
- kort samengevat - aangevoerd dat:
a. nog niet is begonnen met de bouw;
b. het planologische regime inmiddels ingrijpend is gewijzigd en dat de bouwvergunningen thans niet meer verleend zouden kunnen worden aangezien op grond van de Reconstructiewet en het Reconstructieplan het oprichten van een nieuw intensief veehouderijbedrijf in een verwervingsgebied als het onderhavige niet is toegestaan en het verlenen van vrijstelling op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet meer mogelijk is;
c. er wordt gehandeld in strijd met de jurisprudentie, waarbij met name wordt gewezen
op een uitspraak van de ABRS van 14 maart 2000, zaak nummer H01.99.0592.
Eisers stellen dat bij de aanvraag voor de bouwvergunning(en) onjuiste gegevens zijn
verstrekt door de aanvrager.
In het verweerschrift heeft verweerder met betrekking tot deze grieven van eisers het volgende naar voren gebracht:
a. De oorspronkelijke aanvrager heeft vermoedelijk in verband met liquiditeitsproblemen geen aanvang gemaakt met de bouwwerkzaamheden. De vergunning is inmiddels overgeschreven op een ander en aannemelijk is dat deze binnen afzienbare tijd zal beginnen met de werkzaamheden.
b. De Reconstructiewet kent geen definitie van het begrip Intensieve veehouderij. In het Reconstructieplan Salland-Twente wordt onder intensieve veehouderij echter verstaan: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat gebruikt wordt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden (….) worden gehouden (….). Gedeputeerde Staten van Overijssel heeft voor de bevoegdheden die zij hebben in het kader van de Reconstructiewet de Beleidsregel Verplaatsing Intensive Veehouderij Overijssel 2005 vastgesteld. Volgens deze beleidsregels wordt onder Intensieve veehouderij verstaan: een agrarisch bedrijf of in geval van een gemengd bedrijf het onderdeel van het agrarische bedrijf, waarin het houden van een of meer van de volgende diersoorten de hoofdzaak is: varken, pluimvee, rundvee en overige hokdieren (geit, nerts, vos of konijn). Een stoeterij is naar de mening van verweerder dan ook geen intensieve veehouderij in de zin van het Reconstructieplan Salland-Twente.
De nieuwe Wro is volgens verweerder niet van toepassing nu het bestreden besluit is genomen vóór 1 juli 2008. Ten overvloede merkt verweerder op dat op grond van de Wro ontheffing verleend zou kunnen worden.
c. Bij de door eisers aangehaalde uitspraak is van belang dat er bij de bouwaanvraag
onjuiste gegevens zijn verstrekt. Daarvan is naar de mening van verweerder geen
sprake. Zulks is door eisers ook niet aangetoond, aldus verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de namens eisers in beroep aangevoerde grieven in het verweerschrift en ter zitting genoegzaam weerlegd. De rechtbank kan verweerders zienswijze dat de wijziging van het planologische kader niet noopt tot intrekking van de verleende bouwvergunningen niet voor onjuist houden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder een redelijk motief had om af te zien van gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bouwvergunningen. Evenmin is er grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op zij bij haar oordeel moet uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals die waren ten tijde van het bestreden besluit. Met feiten en omstandigheden die zich eerst na het bestreden besluit hebben voorgedaan kan in dit geding geen rekening worden gehouden.
Indien eisers van mening zijn dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die voor verweerder aanleiding zouden moeten zijn om de bouwvergunningen alsnog in te trekken, dan staat het hen vrij om een nieuw verzoek daartoe in te dienen bij verweerder.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte in stand kan worden gelaten. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gedaan door mr. J.H. Keuzenkamp, rechter, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009
Afschrift verzonden op 29 april 2009
AW