
Jurisprudentie
BI3596
Datum uitspraak2009-05-08
Datum gepubliceerd2009-05-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6500 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6500 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie van PsyQ niet adequaat in de FML heeft verwerkt. Geen redenen om aan te nemen dat de FML van de datum in geding te weinig of te lichte beperkingen bevat. et appellante is de Raad van oordeel dat van de zijde van het Uwv onvoldoende is gemotiveerd dat appellante de eerstgenoemde functie van inpakker zou moeten kunnen uitoefenen. Tenminste vijf van de aanvankelijk zes geselecteerde functies zijn gelet op het vorenoverwogene geschikt voor appellante. Door het wegvallen van de functie inpakker wordt de verdiencapaciteit van appellante lager, maar deze blijft boven het niveau van haar maatmanloon. Het Uwv heeft gelet hierop de WAO-uitkering van appellante terecht per 16 juli 2006 ingetrokken.
Uitspraak
07/6500 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 november 2007, 06/9364 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Samama, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 27 maart 2009. Voor appellante is haar voornoemde raadsvrouw verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L.Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellante is werkzaam geweest als schoonmaakster voor ongeveer 12,5 uren per week en is op 21 oktober 2003 voor die werkzaamheden met psychische klachten uitgevallen. Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 19 oktober 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 17 mei 2006 heeft het Uwv per 16 juli 2006 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken. Bij besluit van 10 november 2006 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar mogelijkheden en beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 10 november 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit.
3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat door de rechtbank onvoldoende is gemotiveerd waarom de aangevoerde beroepsgronden geen doel treffen. In het bijzonder is gesteld dat voorbij wordt gegaan aan de bij appellante geconstateerde psychische stoornis en aan het feit dat de bezwaararbeidsdeskundige zonder overleg met de bezwaarverzekeringsarts de overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante bij de geduide functies acceptabel heeft geacht. De geduide functies acht appellante voor haar ongeschikt.
3.2. Het Uwv heeft bij verweer gesteld dat wel degelijk rekening is gehouden met de psychische beperkingen van appelante en dat niet alle overschrijdingen door de bezwaararbeidsdeskundige met de bezwaarverzekeringsarts besproken hoeven te worden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De mogelijkheden en beperkingen van appellante zijn door de bezwaarverzekeringsarts H. de Brouwer opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 oktober 2006. Hierbij heeft de bezwaarverzekeringsarts, die niet aanwezig was bij de hoorzitting en appellante niet zelf heeft onderzocht, zich gebaseerd op de rapportage van de (primaire) arts E. Overdijk die appellante op 9 maart 2006 op het spreekuur heeft gezien, op informatie van de huisarts van appellante en op informatie, door hem opgevraagd, van de aan PsyQ verbonden psychiater die appellante heeft behandeld. De primaire arts was van mening dat de situatie van appellante inmiddels aanzienlijk was verbeterd en kon noch op lichamelijk, noch op psychisch gebied afwijkingen vinden. De bezwaarverzekeringsarts heeft op grond van de informatie van PsyQ geconcludeerd dat appellante wel degelijk een aantal beperkingen heeft als gevolg van haar psychische situatie. Hij leidt uit de informatie af dat appellante slechts geschikt is voor eenvoudige, vrij routinematig uit te voeren taken, zonder meer dan incidentele ontregelingen in de vorm van deadlines, productiepieken of anderszins en meent voorts dat appellante niet geschikt is voor taken, waarbij het aankomt op intensief samenwerken en op adequate vaardigheden voor conflicthantering e.d. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens op een 6 tal aspecten in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren van de FML een beperking geformuleerd.
4.2. Naar het oordeel van de Raad bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie van PsyQ niet adequaat in de FML heeft verwerkt. De stelling van appellante dat bijvoorbeeld ook beperkingen op aspecten betreffende het vereiste handelingstempo hadden moeten worden opgenomen, vindt naar het oordeel van de Raad geen steun in de genoemde gedingstukken. Ook in de FML op basis waarvan aan appellante per november 2004 een WAO-uitkering is toegekend, bevat niet een dergelijke beperking. De Raad is daarom evenals de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat de FML van 23 oktober 2006 te weinig of te lichte beperkingen bevat.
4.3. Met inachtneming van deze FML wordt appellante in staat geacht een aantal functies uit te oefenen. Deze functies zijn aangeduid als inpakker (SBC 111190), medewerker tuinbouw (111010), huishoudelijk medewerker (111333), productiemedewerker papier, karton, drukkerij (111174) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (111171).
4.3.1. Met appellante is de Raad van oordeel dat van de zijde van het Uwv onvoldoende is gemotiveerd dat appellante de eerstgenoemde functie van inpakker zou moeten kunnen uitoefenen. Ook voor het Uwv staat vast dat appellante als analfabeet moet worden beschouwd. Voor de functie is echter als eis gesteld, niet alleen dat de betrokkene de Nederlandse taal mondeling moet kunnen begrijpen, maar ook dat zij Nederlands moet kunnen lezen en het geschrevene moet kunnen begrijpen. Dat er schriftelijke instructies worden gegeven blijkt ook uit de omschrijving van de inhoud van de werkzaamheden. De arbeidskundige W.T. den Ouden heeft noch in zijn rapport noch in de zogenoemde notities functiebelasting hier aandacht aan besteed. Ook door de bezwaararbeidsdeskundige D.L.A. Politon is in zijn rapportage van 1 februari 2007 geen aandacht aan dit aspect besteed.
4.3.2. De Raad ziet echter geen reden de vijf overige functies voor appellante niet geschikt te achten. De functies kennen geen diploma-eis en hebben alle opleidingsniveau 1 met soms de aanduiding enkele jaren BO of BO-niveau. Twee functies kennen functieniveau 1 en twee niveau 2. De Raad kan instemmen met de door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport onderbouwde visie, dat appellante hiertoe in staat moet worden geacht, nu ook de op niveau 2 te verrichten werkzaamheden nauwelijks specifieke kennis vereisen. Daarbij komt dat een van de op niveau 2 te verrichten functies, werkzaamheden als schoonmaakster betreffen, werk dat appellante deed, in een kantoorpand, voor zij arbeidsongeschikt werd. Dat de nu geduide functie in een ziekenhuis moet worden uitgeoefend, betekent naar het oordeel van de Raad niet dat daarmee het niveau voor appellante te hoog wordt. Overigens is de Raad van oordeel dat de belasting van de geduide functies valt binnen de grenzen van de belastbaarheid van appellante, zoals aangeduid in de FML. Waar twijfel bestaat, is dit voor de Raad weggenomen door uitleg die is gegeven in de genoemde notities functiebelasting of in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige. Dat daarbij niet alle aspecten door de bezwaararbeidsdeskundige met de bezwaarverzekeringsarts zijn besproken betekent niet dat het intrekkingbesluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, nu zo’n overleg niet ten aanzien van elke signalering etc. noodzakelijk is.
4.3.3. De gemachtigde van appellante heeft er nog op gewezen dat één van de functies van medewerker tuinbouw (111010 nr. 0126-0065-006) een bijzondere belasting kent op het aspect deadlines/productiepieken. Inderdaad is deze bijzondere belasting door de bezwaararbeidsdeskundige niet toegelicht, terwijl appellante op dat aspect wel beperkt wordt geacht. Als deze functie echter niet kan worden gehandhaafd resteren onder de genoemde SBC code nog voldoende arbeidsplaatsen, zodat deze nog steeds kan worden gehanteerd bij de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante.
4.4. Tenminste vijf van de aanvankelijk zes geselecteerde functies zijn gelet op het vorenoverwogene geschikt voor appellante. Door het wegvallen van de functie inpakker wordt de verdiencapaciteit van appellante lager, maar deze blijft boven het niveau van haar maatmanloon. Het Uwv heeft gelet hierop de WAO-uitkering van appellante terecht per 16 juli 2006 ingetrokken.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2009.
(get.) A.T. de Kwaasteniet.
(get.) A.C. Palmboom.
TM