Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3615

Datum uitspraak2009-05-06
Datum gepubliceerd2009-05-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers405222/ CV EXPL 08-14207
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Artikel 6:166 BW. Gedaagden in vrijwaring worden op grond van dit artikel mede-aansprakelijk geacht voor de schade die de (ex)werkgeefster heeft geleden ten gevolge van door haar (ex)verkoopmedewerker gestolen kassageld. Gedaagden - die destijds met de verkoopmedewerker waren bevriend - hebben kassageld ter plekke aangenomen en meegenomen. Ook hebben zij boodschappen kunnen meenemen zonder deze af te hoeven rekenen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector kanton Locatie Haarlem zaak/rolnr.: 405222/ CV EXPL 08-14207 datum uitspraak: 6 mei 2009 VONNIS VAN DE KANTONRECHTER in de vrijwaringszaak van [eiser] te [woonplaats] eisende partij in de vrijwaring hierna te noemen: [eiser] gemachtigde: mr. L.F. Jagtenberg tegen 1. [gedaagde 1] te [woonplaats] gedaagde partij in de vrijwaring hierna: [gedaagde 1] niet verschenen 2. [gedaagde 2] 3. [gedaagde 3] (in de dagvaarding [gedaagde 3] genoemd) beiden te [woonplaats] gedaagde partijen in de vrijwaring hierna: [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gemachtigde: mr. G.B.J. Montagne De procedure [eiser] heeft [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in vrijwaring gedagvaard op 17 november 2008. [gedaagde 1] is niet verschenen. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben schriftelijk geantwoord. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 4 februari 2009 een comparitie van partijen gelast. Deze heeft plaatsgevonden op 8 april 2009, gelijktijdig met de comparitie in de hoofdzaak (met zaaknummer 391531) tussen [eiser] en Albert Heijn B.V. (hierna: AH) De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter zitting (verder) naar voren hebben gebracht. AH en [eiser] hebben de hoofdzaak op de comparitie bij vaststellingsovereenkomst geregeld. In de vrijwaringszaak is geen minnelijke regeling tot stand gekomen. De feiten a. [eiser] heeft van 8 februari 2005 tot 26 juli 2005 bij AH gewerkt als verkoopmedewerker in een supermarkt in Heemstede. b. [eiser] heeft tijdens zijn dienstverband gelden en goederen van AH ontvreemd. c. Op momenten dat [eiser] bij AH achter de kassa zat heeft hij geld uit de kassa aan [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gegeven. Ook hoefden zij dan hun boodschappen niet (altijd en volledig) af te rekenen. d. AH heeft [eiser] op 26 juli 2005 op staande voet ontslagen. e. AH heeft in de hoofdzaak gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van € 11.042,91 ten titel van schadevergoeding inclusief rente en kosten. f. Bij vaststellingsovereenkomst van 8 april 2009 heeft [eiser] zich tegenover AH verbonden tot betaling van € 7.000,00 tegen finale kwijting. De vordering [eiser] vordert (samengevat) veroordeling van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot betaling van ieder 25% van het bedrag waartoe hij in de hoofdzaak jegens AH wordt veroordeeld. [eiser] stelt daartoe (samengevat) het volgende. In de tijd dat hij bij AH werkte was hij bevriend met [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. Zij kwamen langs als hij achter de kassa zat en hebben hem tot zijn onrechtmatige gedragingen bewogen en er ook van geprofiteerd. Zij hebben hun aandeel in de schade erkend en dienen dat aandeel dan ook te dragen. Zij zijn ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van [eiser]. Het verweer [gedaagde 3] en [gedaagde 2] betwisten de vordering en voeren daartoe (samengevat) het volgende aan. Zij zijn enkele malen op uitnodiging van [eiser] langsgegaan bij de supermarkt waar [eiser] achter de kassa zat. Zij hebben wel in enige mate geprofiteerd van de onrechtmatige gedragingen van [eiser], maar dat betekent niet dat zij jegens hem aansprakelijk zijn voor de schade van AH. Zij betwisten de hoogte van de door AH in de hoofdzaak gevorderde schadevergoeding. Ook weerspreken zij hun aandeel in de schade te hebben erkend. [gedaagde 2] schat zijn aandeel op € 300,00. De beoordeling van het geschil 1. Op grond van de vaststellingsovereenkomst die in de hoofdzaak tot stand is gekomen, heeft [eiser] zich tegenover AH verbonden tot betaling tegen finale kwijting van een schadevergoeding van € 7.000,00. De kantonrechter verstaat de vordering in de vrijwaring aldus dat [eiser] verlangt dat [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder worden veroordeeld tot betaling van € 1.750,00 aan hem. 2. Tegen de niet verschenen [gedaagde 1] wordt verstek verleend. De vordering tegen hem zal tot € 1.750,00 worden toegewezen, nu de kantonrechter de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. 3. Betreffende de vorderingen tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] wordt het volgende overwogen. [eiser] heeft wel gesteld maar - tegenover de betwisting van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] - niet onderbouwd dat zij hem tot het plegen van diefstal hebben bewogen, zodat die stelling als ongegrond wordt verworpen. 4. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben erkend dat zij, terwijl [eiser] aan de kassa zat, kassageld en boodschappen zonder betaling hebben meegenomen. Daarmee staat wel vast dat zij willens en wetens hebben deelgenomen aan de diefstal, zodat artikel 6:166 BW van toepassing is. Voor aansprakelijkheid op de voet van dit artikel is een bewust gezamenlijk handelen vereist. Ook is vereist dat de kans op het toebrengen van schade de deelnemer van het gezamenlijk handelen had behoren te weerhouden. Aan beide criteria is voldaan. Immers, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben alleen al een bijdrage aan de diefstal geleverd door gestolen geld ter plekke van [eiser] aan te nemen en mee te nemen. Dat zij beiden wisten dat AH hierdoor schade werd toegebracht, behoeft geen betoog. Dit had voor hen reden behoren te zijn het kassageld niet aan te nemen en hun boodschappen wel correct en volledig af te rekenen. 5. Ingevolge artikel 6:166 lid 2 moeten [gedaagde 2] en [gedaagde 3] voor gelijke delen in de schadevergoeding bijdragen, tenzij in de omstandigheden van het geval de billijkheid een andere verdeling vordert. Volgens [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben zij slechts in beperkte mate van de diefstal geprofiteerd. Op 26 juli 2005 heeft [eiser] verklaard dat hij ‘zeker een paar honderd euro de man’ aan (onder meer) [gedaagde 2] en [gedaagde 3] heeft ‘meegegeven’. [gedaagde 2] heeft zijn aandeel bij antwoord geschat op € 300,00. De kantonrechter acht het op grond van het voorgaande niet aannemelijk dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] daadwerkelijk 25% van de ‘buit’ hebben ontvangen. Daarom zal hun aandeel - in afwijking van de hoofdregel - schattenderwijs op € 500,00 per persoon worden bepaald. De vordering zal jegens hen tot dit bedrag worden toegewezen. 6. Hetgeen partijen over en weer verder nog hebben aangevoerd behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van wat hiervoor is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden. 7. Op grond van de uitkomst van de zaak zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten moet dragen. Beslissing De kantonrechter: - veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiser] van € 1.750,00; - veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser] van € 500,00; - veroordeelt [gedaagde 3] tot betaling aan [eiser] van € 500,00; - bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt; - verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; - wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. Stolp en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.