Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3627

Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-05-14
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers86177 / HA ZA 07-929
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toelaatbaarheid eisvermeerdering. Eisen van een goede procesorde.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 86177 / HA ZA 07-929 Vonnis van 22 april 2009 in de zaak van 1. [a], wonende te [woonplaats], 2. [b], wonende te [woonplaats], 3. [c], wonende te [woonplaats], British Columbia (Canada), eisers, advocaat: mr. A.H. Lanting te Leeuwarden, tegen de naamloze vennootschap PRINS HOLDING N.V., gevestigd te Dokkum, gedaagde, advocaat: mr. J.B. Dijkema te Leeuwarden. Partijen zullen hierna “[a] c.s.” en “Prins Holding” genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de conclusie van antwoord - de akte vermeerdering van eis - de antwoordakte vermeerdering van eis 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten In deze uitspraak zal - voor zover van belang - van de volgende feiten worden uitgegaan. 2.1. De Prins-groep is actief op het gebied van de productie en verkoop van wegmeubilair, waaronder zogenaamde ‘barriers’, die als verplaatsbare vangrail en beveiliging kunnen dienen. Tot enkele jaren geleden hield de Prins-groep zich ook bezig met de productie en verkoop van wielen en de de productie en installatie van tuinbouwkassen, alsmede met de verhuur van wegmeubilair. De wielenactiviteiten zijn begin 2006 gestaakt en de activa van deze business unit zijn in het voorjaar van 2006 verkocht. Ook de verhuur van wegmeubilair is gestaakt. De business unit kassen is in 2007 verkocht. 2.2. [a] is vanaf 7 oktober 1991 tot 1 februari 2004 (enig) statutair bestuurder van Prins Holding geweest. [b] is per 3 mei 1993 bij Prins Holding in dienst getreden en bekleedde de functie van financieel directeur. [c] was betrokken bij de verkoop van producten in Noord-Amerika. 2.3. Prins Holding is in 2003 in grote financiële problemen gekomen. Op 31 oktober 2003 zijn [a] en [b] door de Raad van Commissarissen (RvC) van Prins Holding met onmiddellijke ingang geschorst in verband met een vertrouwensbreuk, ontstaan door het onjuist informeren van de RvC en de accountant. Vervolgens is met [a] en [b] een regeling getroffen, waarbij de arbeidsovereenkomsten van beiden met ingang van 1 februari 2004 zijn ontbonden. 2.4. In verband met de financiële problemen van Prins Holding was additionele financiering noodzakelijk. De Noordelijke Ontwikkelings Maatschappij (hierna te noemen: NOM), ABN AMRO Bank en Friesland Bank Participaties (hierna te noemen: FBP) waren bereid om deze financiering te verstrekken, in de vorm van achtergestelde leningen voor een bedrag van in totaal € 7.000.000,-. 2.5. Het aandelenkapitaal van Prins Holding bestond tot het hierna te noemen besluit van 21 november 2006 voor circa 96% uit aandelen op naam en voor circa 4% uit een global note. Prins Holding was toegelaten tot de incourante markt op de beurs. Van het geplaatste aandelenkapitaal werd circa 48% gehouden door NOM, circa 23% door FBP, circa 20% door [a], circa 5% door [b] en circa 0,07% door [c]. 2.6. Medio 2006 had Prins Holding wederom te maken met ernstige financiële problemen. ABN AMRO was bereid om extra krediet te verstrekken, onder de voorwaarde dat NOM en FBP hun aandelenbelang in Prins Holding zouden uitbreiden, zodanig dat een deel van de achtergestelde leningen kon worden afgelost. NOM en FBP hebben met het voorstel van ABN AMRO ingestemd. Zij hebben daaraan op hun beurt de voorwaarde verbonden dat voorafgaand aan de emissie van nieuwe aandelen afstempeling zou plaatsvinden tot € 0,01, zodat de prijs van de te emitteren aandelen de werkelijke waarde van Prins Holding zou reflecteren, in hun visie (vrijwel) nihil. 2.7. Tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van Prins Holding van 21 november 2006 zijn besluiten genomen ten aanzien van: a) afstempeling van aandelen van € 4,54 naar € 0,01 b) emissie van aandelen tot een maximum van € 5.100.000,- tegen nominale waarde c) statutenwijziging om het voorgaande mogelijk te maken Alle besluiten zijn met meerderheid van stemmen genomen, waarbij alleen [a] en [b] hebben tegengestemd. [c] was niet aanwezig ter vergadering. 2.8. De beëindiging van de beursnotering van Prins Holding is per 15 december 2006 geëffectueerd. De notariële aktes betreffende de uitgifte van de aandelen en de statutenwijziging zijn op 7 mei 2007 verleden. De volgende aantallen aandelen zijn geëmitteerd: * aan NOM: 254.976.428 aandelen * aan FBP: 122.302.481 aandelen * aan de heer [x]: 2.244 aandelen 2.9. [a] c.s. hebben op 20 november 2006 een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam tot het gelasten van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen Prins Holding, alsmede tot het schorsen van enig besluit tot afstempeling en de emissie tegen een lagere emissieprijs dan € 17,21. Bij beschikking van 11 april 2007 zijn de verzoeken van [a] c.s. afgewezen. 2.10. Op 17 juni 2008 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van Prins Holding plaatsgevonden. Ter vergadering is door de aandeelhouders NOM en FBP op voorstel van het bestuur zes maanden uitstel verleend voor het opstellen van de jaarrekening 2007 vanwege bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2:210 lid 1 BW. 3. De beoordeling 3.1. [a] c.s. hebben bij dagvaarding gevorderd dat de rechtbank: 1. vernietigt de besluiten van Prins Holding op 21 november 2006 genomen ten aanzien van: a) afstempeling van de aandelen van € 4,54 naar € 0,01; b) emissie van aandelen tot een maximum van € 5.100.000,- tegen nominale waarde; c) statutenwijziging om het voorgaande mogelijk te maken; 2. Prins Holding in de kosten van het geding veroordeelt, vermeerderd met wettelijke rente. 3.2. [a] c.s. hebben bij akte vermeerdering van eis hun eis aldus vermeerderd, door tussenvoeging in het petitum tussen 1 en 2: 1a) dat de rechtbank tevens dient te vernietigen het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van Prins van 17 juni 2008 tot het verlenen van uitstel aan het bestuur voor het opstellen van de jaarrekening 2007 voor de periode van zes maanden. 3.3. Prins Holding stelt dat onderhavige eisvermeerdering in strijd is met de goede procesorde. Daartoe voert Prins Holding aan dat [a] c.s. thans een geheel nieuwe vordering hebben ingesteld, die los staat van het oorspronkelijke fundamentum petendi. De nieuwe vordering vindt geen grondslag in de feiten zoals genoemd in de oorspronkelijke dagvaarding, terwijl de nieuw aangevoerde feiten geen grondslag bieden voor en geen relatie hebben met de vorderingen in de inleidende dagvaarding. Daarmee wordt volgens Prins halverwege de procedure een geheel nieuw geschilpunt ingebracht, en een nieuw processueel debat geopend, waardoor zij onredelijk in de verdediging wordt geschaad. Aldus wordt Prins Holding namelijk genoodzaakt om halverwege de procedure naast haar verweer tegen de oorspronkelijke vorderingen een additioneel verweer te voeren tegen een geheel nieuwe vordering op een nieuwe feitelijke grondslag. De rechtbank overweegt als volgt. 3.4. Ingevolge artikel 130 lid 1 Rv is, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd om zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De rechter kan, na bezwaar van gedaagde of ambtshalve, de verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten indien deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Daarbij dient te worden getoetst of de verandering of vermeerdering van eis de verdediging onredelijk bemoeilijkt of een onredelijke vertraging van het geding met zich brengt. 3.5. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige eisvermeerdering dient te worden geweigerd. Deze is in strijd met de eisen van een goede procesorde. De nieuwe vordering van [a] c.s. en de daaraan ten grondslag gelegde feiten staan naar het oordeel van de rechtbank geheel los van de feiten waaromtrent tussen partijen bij dagvaarding en conclusie van antwoord zeer uitvoerig is gedebatteerd, en heeft ook geen enkele relatie met de bij de dagvaarding ingestelde vordering. In het tot dusver gevoerde debat staat immers het besluit van de ava van 21 november 2006 centraal, terwijl het bij de nieuwe vordering een ander en later besluit van de ava - van 17 juni 2008 - betreft. Met Prins Holding oordeelt de rechtbank dat aldus halverwege de procedure een compleet nieuw geschilpunt aan de orde wordt gesteld, en een geheel nieuw –additioneel- debat dient te worden gevoerd, waardoor het geding onredelijk vertraagd wordt. Prins Holding zou vanuit het oogpunt van een goede procesorde immers in de gelegenheid moeten worden gesteld om ten aanzien van de nieuwe vordering zowel te antwoorden als te dupliceren, terwijl het stadium van de conclusie van antwoord ten aanzien van de oorspronkelijke vordering thans al is gepasseerd en de procedure bovendien al geruime tijd loopt. [a] c.s. dienen hun nieuwe vordering in een afzonderlijke procedure aan de orde te stellen. 3.6. Nu de eisvermeerdering zal worden geweigerd, zal het geding ten aanzien van de vorderingen als opgenomen in de dagvaarding worden voortgezet. [a] c.s. zullen thans in de gelegenheid worden gesteld om dienaangaande te repliceren. 4. De beslissing De rechtbank: weigert de vermeerdering van eis; verwijst de zaak naar de rolzitting van 3 juni 2009 voor conclusie van repliek aan de zijde van [a] c.s. Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.E. Geerlings en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2009.? fn 343