Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3629

Datum uitspraak2009-05-08
Datum gepubliceerd2009-05-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6187 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Opleidingsniveau geen belemmering, betreft eenvoudige functies.


Uitspraak

07/6187 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 oktober 2007, 06/8809 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 8 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. M.P. de Witte, advocaat te ’s-Gravenhage. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Rijk. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 3 november 2005 is de aan appellante toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, met ingang van 3 januari 2006 ingetrokken vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. 2. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 oktober 2006 – op arbeidskundige gronden – gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid is per 3 januari 2006 nader vastgesteld op 45 tot 55%. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van 20 oktober 2006 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat en voor zover voor het hoger beroep van belang – het volgende overwogen. Het medisch onderzoek is niet onzorgvuldig geweest en het oordeel van de verzekeringsartsen niet onjuist. De rechtbank heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts bij appellante aspecifieke rugpijn en spanningsklachten heeft vastgesteld, dat hij op grond daarvan beperkingen heeft aangenomen, dat de bezwaarverzekeringsarts het oordeel van de verzekeringsarts heeft onderschreven en dat appellante geen medische stukken heeft overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van dit oordeel. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat de signaleringen ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid afdoende zijn toegelicht en dat de functiebelasting niet is gerelativeerd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellante – die heeft gesteld slechts één jaar basisonderwijs te hebben gevolgd – gelet op de in Nederland opgedane werkervaring in staat moet worden geacht om de functie op opleidingsniveau 2 (produktiemedewerker textiel, geen kleding) te vervullen. Dat geldt te meer nu voor die functie geen specifieke opleiding of ervaring wordt vereist en het een eenvoudige produktiefunctie betreft waarin geen schriftelijke instructies worden gegeven en waarvoor beperkte eisen aan lezen en schrijven worden gesteld. Bovendien kunnen mondelinge instructies worden gegeven dan wel voorbeeldhandelingen worden verricht als appellante het modellenboek niet begrijpt. 4. Appellante heeft in hoger beroep – evenals in bezwaar en beroep – aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij de geselecteerde functies niet kan vervullen. Voorts heeft ze gesteld dat de opgedane werkervaring niets heeft bijgedragen aan haar algemene ontwikkeling en haar opleidingsniveau er niet door is verhoogd. 5.1. De Raad overweegt als volgt. 5.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en aan de juistheid en de volledigheid van de medische beperkingen die op basis van het resultaat van dat onderzoek zijn vastgesteld. 5.3.1. De verzekeringsarts E.R. Gerritse heeft in zijn rapport van 27 september 2005 aangegeven dat bij appellante sprake is van chronische aspecifieke rugpijn en spanningsklachten. Op grond daarvan heeft Gerritse in de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML) van 27 september 2005 een aantal beperkingen opgenomen; appellante is aangewezen op werk waarin haar psyche en rug in enige mate worden ontzien en waarin afwisseling van zitten, staan en lopen mogelijk is. Vervolgens is appellante door de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn op diens spreekuur uitgenodigd. Appellante heeft aan die uitnodiging geen gevolg gegeven. In zijn rapport van 4 oktober 2006 heeft Van Duijn aangegeven dat appellante vanwege haar rugklachten gebaat is bij een normaal activiteitenpatroon en dat er hooguit sprake is van lichte beperkingen. Zowel ten aanzien van de rugklachten als ten aanzien van de spanningsklachten zijn er zijns inziens in de FML van 27 september 2005 voldoende beperkingen aangenomen. 5.3.2. De Raad is van oordeel dat er geen grond is om aan te nemen dat de bevindingen van de verzekeringsartsen onvoldoende recht doen aan de toestand waarin appellante zich op de datum in geding bevond. De Raad ziet daarom geen reden om niet uit te gaan van de beperkingen zoals die in de FML van 27 september 2005 zijn neergelegd. 5.4.1. Uitgaande van de op 27 september 2005 vastgestelde FML overweegt de Raad daarom, met de rechtbank, dat appellante op de datum in geding, 3 januari 2006, in staat kon worden geacht tot het vervullen van de functies ‘productiemedewerker industrie’, ‘produktiemedewerker textiel, geen kleding’ en ‘textielproductenmaker’ hetgeen resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. 5.4.2. Anders dan appellante is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht om de geselecteerde functie op opleidingsniveau 2 (produktiemedewerker textiel, geen kleding) te vervullen. Appellante heeft gesteld dat zij slechts één jaar basisonderwijs heeft gevolgd en dat daarom functies met een opleidingsniveau hoger dan 1 voor haar niet geschikt zijn. De Raad wijst er echter op dat in de door appellante op 8 april 2002 ondertekende aanvraag voor een WAO-uitkering in de rubriek ‘opleidingen’ is ingevuld dat appellante vijf klassen van de lagere school heeft doorlopen en het lager onderwijs met een diploma heeft afgerond. Uitgaande van dit door appellante ondertekende stuk ziet de Raad geen reden om de functie produktiemedewerker textiel vanwege het opleidingsniveau ongeschikt te achten voor appellante. Overigens is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht een eenvoudige produktiefunctie die slechts beperkte eisen stelt aan de lees- en schrijfvaardigheid en waarin van modellenboeken gebruik wordt gemaakt, te vervullen. 6. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 7. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2009. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) J.M. Tason Avila. KR