Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3665

Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806662/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 januari 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, thans stadsdeel Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd om aan [appellant] een lichte bouwvergunning te verlenen voor het aanbrengen van twee ramen in het dakvlak van het gebouw [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).


Uitspraak

200806662/1/H1. Datum uitspraak: 13 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2008 in zaak nr. 07/3094 in het geding tussen: [appellant] en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 januari 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, thans stadsdeel Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd om aan [appellant] een lichte bouwvergunning te verlenen voor het aanbrengen van twee ramen in het dakvlak van het gebouw [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel). Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 juli 2008, verzonden op 23 juli 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 september 2008. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.A. van Gorcom, advocaat te Utrecht, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T. Ruhnke, ambtenaar in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur een stuk overgelegd. Aangezien [appellant] daartegen geen bezwaar heeft, zal de Afdeling dit stuk in de beoordeling betrekken. 2.2. De dakramen zijn geplaatst in het noordelijke zijdakvlak van het gebouw. Het dagelijks bestuur heeft de bouwvergunning geweigerd, omdat het bouwplan niet zou voldoen aan redelijke eisen van welstand. 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur zijn beslissing niet mocht baseren op het negatieve advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten van 29 januari 2007 (hierna: de welstandscommissie). Volgens [appellant] mocht het dagelijks bestuur niet, althans niet zonder nadere motivering, vasthouden aan de loketcriteria die zijn vervat in de Welstandsnota 2006 (hierna: de welstandsnota 2006) van de gemeente Amsterdam. Voorts voert hij aan dat er redenen van economische en maatschappelijke aard zijn om aan het welstandsadvies voorbij te gaan. 2.3.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid onderdeel a, van de Woningwet. In artikel 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Woningwet is bepaald dat de gemeenteraad een welstandsnota vaststelt, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in verbinding met artikel 44, derde lid, van de Woningwet moet de lichte vergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid onderdeel a, van de Woningwet, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend. 2.3.2. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 maart 2006 in zaak nr. 200506325/1), mag het dagelijks bestuur, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. 2.3.3. De welstandscommissie heeft een negatief welstandsadvies uitgebracht omdat niet is voldaan aan het in de welstandsnota 2006 genoemde criterium 5.5.2., onder a. Daarin is over de plaatsing van dakramen het volgende vermeld: "In kappen die dwars op de straat staan, mits minimaal 1,5 meter vanaf de voor- en/of achtergevelrooilijn; niet in dakvlakken die vanaf de openbare ruimte zichtbaar zijn; meerdere dakramen worden op een horizontale lijn gerangschikt; boven het dakraam moeten minimaal drie rijen dakpannen resteren; eronder minimaal een rij pannen." Blijkens het welstandsadvies wordt aan deze eis niet voldaan, omdat de dakramen zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte. 2.3.4. Anders dan [appellant] betoogt diende de bouwaanvraag niet te worden beoordeeld aan de hand van de criteria van de welstandsnota die zou hebben gegolden toen de dakramen zijn geplaatst. Bepalend zijn de criteria uit de welstandsnota die gold ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar, derhalve de welstandsnota 2006. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de hier van belang zijnde criteria kunnen worden aangemerkt als redelijke eisen van welstand. Uit het van de stukken deeluitmakende fotomateriaal blijkt voorts dat, zoals de welstandscommissie heeft vastgesteld, de dakramen zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte. De omstandigheid dat de dakramen voor een groot deel van het jaar aan het zicht zijn onttrokken door een boom is niet relevant. Deze beplanting kan geen beslissende rol spelen bij de welstandstoets, omdat ze niet blijvend is gegarandeerd. Het bouwplan mag daarom, zonder rekening te houden met de aanwezige boom, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. [appellant] heeft nog aangevoerd dat bij andere bouwwerken in de omgeving wel dakramen zijn geaccepteerd die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van vergelijkbare gevallen. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft de rechtbank daarom op goede gronden verworpen. [appellant] heeft in hoger beroep nog een advies overgelegd van J.H. Bosch, architect BNA, gedateerd 29 oktober (lees: september) 2008. Volgens dit advies verstoren de dakramen het dakvlak als entiteit niet; tasten de ramen het stadsbeeld niet aan, omdat ze vanaf de openbare weg nauwelijks zichtbaar zijn en zijn de ramen uit esthetische overwegingen acceptabel, hoewel ze vanaf de tegenoverliggende bebouwing zichtbaar zijn. In dit advies is slechts een andere opvatting omtrent de welstand gegeven, doch is niet aangegeven op welke onderdelen het advies van de welstandscommissie tekortschiet. Met het advies van J.H. Bosch is derhalve niet aannemelijk gemaakt dat het welstandsadvies, waarop het college zijn oordeel heeft gebaseerd, ondeugdelijk is. De rechtbank heeft derhalve terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. 2.4. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat het dagelijks bestuur, ondanks de omstandigheid dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, met toepassing van artikel 44, onder d, laatste zinsnede, van de Woningwet, niettemin had moeten worden verleend. Ter zake komt het dagelijks bestuur beoordelingsvrijheid toe. In de door [appellant] aangevoerde bedrijfseconomische omstandigheden is geen grond gelegen voor het oordeel dat het dagelijks bestuur ondanks het negatieve welstandsoordeel de bouwvergunning had moeten verlenen. In dit verband stelt de Afdeling vast dat [appellant] ter zitting in hoger beroep heeft erkend dat ook zonder de dakramen de hotelkamers voldoen aan hetgeen in het Bouwbesluit is bepaald over de lichttoetreding. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat. w.g. Mouton w.g. Oudenaller lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009