Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3674

Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806413/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 augustus 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) de aanvraag van [appellante] om een toevoeging afgewezen.


Uitspraak

200806413/1/H2. Datum uitspraak: 13 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 juli 2008 in zaak nr. 08/128 in het geding tussen: [appellante] en de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 augustus 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) de aanvraag van [appellante] om een toevoeging afgewezen. Bij besluit van 29 november 2007 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 juli 2008, verzonden op 11 juli 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 september 2008. De raad heeft een verweerschrift ingediend. [appellante] heeft nadere stukken ingediend. De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R. van Asperen (hierna: Van Asperen), advocaat te Groningen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, werkzaam bij de raad, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien de door [appellante] opgegeven getuige te horen, nu geenszins aannemelijk is dat het horen van deze getuige redelijkerwijs kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. 2.2. Ingevolge artikel 14 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) worden alle in het ressort kantoor houdende advocaten die daartoe een aanvraag hebben ingediend, door de raad ingeschreven indien zij voldoen aan de in artikel 15 bedoelde voorwaarden. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, kunnen de door de raad te stellen voorwaarden betrekking hebben op het minimum en het maximum aantal zaken waarvoor een advocaat jaarlijks zal worden toegevoegd. Ingevolge bijlage D, artikel 2, van de toepasselijke inschrijvingsvoorwaarden van de raad, worden per jaar maximaal 250 toevoegingen op naam van een advocaat afgegeven. 2.3. De raad heeft de aanvraag van [appellante] om een toevoeging afgewezen, omdat Van Asperen, zijn advocaat, het maximum aantal zaken waarvoor hij in 2006 kon worden toegevoegd, had bereikt. 2.4. In hoger beroep is niet in geschil dat Van Asperen op 21 augustus 2006 de limiet van 250 toevoegingen had bereikt. 2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 april 2008 in zaak nr. 200707231/1, onder verwijzing naar haar uitspraak van 27 juni 2000 in zaak nr. 199901561/1) is de regel van bijlage D, artikel 2, van de inschrijvingsvoorwaarden een algemeen verbindend voorschrift. De raad kan hiervan niet afwijken. 2.6. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 29 november 2007 onredelijk is nu een op 8 augustus 2005 ingediende aanvraag om toevoeging pas na meer dan een jaar is afgewezen op de dag dat Van Asperen tevens het bericht heeft gekregen dat het maximum aantal toevoegingen was bereikt. Ook is volgens [appellante] de afwijzing in strijd met de afspraak dat aanvragen die voor afwijzing in aanmerking zouden komen vanwege het bereiken van het maximale aantal, in het jaar daarop alsnog worden beoordeeld. Daarbij komt volgens [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de rechtshulpverlening reeds in 2006 was beëindigd. 2.6.1. Dit betoog faalt. Vaststaat dat de raad een praktijk heeft gevoerd volgens welke in voorkomende gevallen in een jaar waarin het maximum aantal toevoegingen was bereikt, de besluitvorming op een aanvraag om toevoeging werd doorgeschoven naar het daarop volgende jaar. Partijen verschillen van mening of daarvoor ook was vereist dat in die zaak nog rechtsbijstand verleend moest worden in dat volgende jaar. Wat daar ook van zij, de raad kan in geval van overschrijding van de limiet niet anders dan de aanvraag afwijzen. Hetzelfde oordeel geldt ten aanzien van het betoog van [appellante], dat het eerst na lange tijd beslissen op de voor het bereiken van het maximum aantal toevoegingen ingediende aanvraag tot problemen kan leiden. De door [appellante] aangevoerde gronden kunnen derhalve niet leiden tot een gegrondverklaring van het hoger beroep. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Bindels lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009 85-609.