Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3677

Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807863/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 14 november 2007 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd ten behoeve van [appellante] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën B en E bij B in het rijbewijzenregister te registreren.


Uitspraak

200807863/1. Datum uitspraak: 13 mei 2009. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2008 in zaak nr. 08/868 in het geding tussen: [appellante] en de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 november 2007 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd ten behoeve van [appellante] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën B en E bij B in het rijbewijzenregister te registreren. Bij besluit van 15 februari 2008 heeft het CBR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 september 2008, verzonden op 22 september 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. Het CBR heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.W. Bos-Hagens, advocaat te Noordwijk, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.C.A. van den Hil-van Vliet, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager. Ingevolge artikel 101, eerste lid, onder b, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien het CBR beschikt over gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager, die het vermoeden rechtvaardigen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft. Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage. Hoofdstuk 9 van de bijlage is getiteld "Lichamelijke handicaps". Hierin is bepaald dat de geschiktheid van personen met een lichamelijke handicap in eerste instantie wordt beoordeeld door het CBR op basis van de aantekening van de keurende arts op de eigen verklaring en de eventueel reeds beschikbare overige gegevens (bijvoorbeeld een rapport van de revalidatiearts). In de tweede plaats kan het CBR een beoordeling vragen door een deskundige van het CBR op het gebied van de praktische geschiktheid. Deze deskundige adviseert het CBR veelal na uitvoering van een technisch onderzoek of een rijtest over de mogelijkheden van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig, een motorrijtuig te besturen. Bij twijfel over de geschiktheid van de betrokkene in de nabije toekomst dient een beperkte geschiktheidstermijn voor de desbetreffende rijbewijscategorie te worden gehanteerd. Het CBR kan dan tijdig de geschiktheid opnieuw bezien. 2.2. Op 29 januari 2007 heeft [appellante] een aanvraag ingediend tot registratie van een verklaring van geschiktheid ten behoeve van een rijbewijs voor de categorieën B en E bij B. Op grond van de bij het CBR bekende medische gegevens heeft het CBR gevorderd dat [appellante] zich onderwerpt aan een rijtest. Op 10 juli 2007 en 8 november 2007 heeft [appellante] een rijtest afgelegd. Beide rijtesten zijn door een deskundige praktische rijgeschiktheid van het CBR onvoldoende bevonden voor het afgeven van een verklaring van geschiktheid. Het CBR heeft vervolgens de gevraagde verklaring geweigerd. 2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CBR bevoegd was om een rijtest te vorderen omdat uit de stukken naar voren komt dat zij bekend is met artrose van heup- en beengewrichten. Hiertoe voert zij aan dat zij niet aan artrose lijdt. Het CBR heeft de rechtbank niet juist voorgelicht, aldus [appellante]. 2.3.1. In 2001 heeft [appellante] een verklaring van geschiktheid aangevraagd. In het kader daarvan is zij door een arts onderzocht. In het keuringsrapport van 5 maart 2001 is vermeld dat [appellante] is afgekeurd wegens artrose van heup- en beengewrichten. Voorts is in het verslag van de in het kader van die procedure op 23 juli 2001 bij het CBR gehouden hoorzitting vermeld dat [appellante] heeft verklaard, dat zij reeds haar gehele leven last heeft van artrose en ook is afgekeurd wegens artrose. Ter verkrijging van een verklaring van geschiktheid is [appellante] in 2005 opnieuw gekeurd door een arts. In het keuringsrapport van 26 januari 2005 heeft de arts geconstateerd dat [appellante] bekend is met artrose van heup- en beengewrichten. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het CBR zich niet op deze gegevens heeft mogen baseren. [appellante] heeft ook geen medisch tegenrapport overgelegd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het CBR zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] bekend was met artrose van heup- en beengewrichten. Gelet hierop was het CBR bevoegd te vorderen dat zij zich moest onderwerpen aan een rijtest waarbij de verantwoorde bediening van de auto en de veilige verkeersdeelname in het algemeen werden onderzocht. Aangezien [appellante] de rijtesten met onvoldoende resultaat heeft afgelegd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het CBR op goede gronden heeft besloten tot weigering van registratie van een verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister ten behoeve van [appellante]. Het betoog faalt. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Bijloos w.g. Klein lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009. 176-591.