
Jurisprudentie
BI3683
Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806173/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806173/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeist (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een winkel met zes appartementen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200806173/1/H1.
Datum uitspraak: 13 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 juni 2008 in zaken
nrs. 08/1100 en 08/1118 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeist (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een winkel met zes appartementen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 februari 2008, voor zover thans van belang, heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2008, verzonden op 4 juli 2008, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door
[appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft het college, opnieuw beslissend op het door [appellanten] gemaakte bezwaar, dit ongegrond verklaard en het besluit van 23 augustus 2007, onder aanvulling van de aan de bouwvergunning verbonden voorschriften, gehandhaafd.
[appellanten] hebben een nadere reactie ingediend.
[vergunninghoudster] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2009, waar [appellanten], bijgestaan door mr. C. Lubben, en het college, vertegenwoordigd door N.K.J. Wiggers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door ir. H.H. Hulsman en M.J.P.W. van den Brink, bijgestaan door mr. R.P.M. de Laat, advocaat te Utrecht, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een supermarkt met zes appartementen op de volledige oppervlakte van het perceel.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Bebouwingsvoorschriften partieel uitbreidingsplan Waterwingebied Zeist" rust op het perceel de bestemming "gemengde wijk", waarbij op de plankaart de bebouwingsformule 300-IV-5 is opgenomen.
Ingevolge artikel 5, zesde lid, onder a, van de planvoorschriften mogen op aldus bestemde gronden met inachtneming van het bepaalde in het dertiende lid, uitsluitend:
1. eengezinshuizen en
2. meergezinshuizen in ten hoogste drie bouwlagen, waarvan op de begane grond winkels of plaatselijk verzorgende en ambachtelijke bedrijven zijn gevestigd, worden gebouwd;
Ingevolge dat lid, onder c, mag, indien de onder a 2 bedoelde bebouwing wordt toegepast, het bedrijfsgedeelte de bebouwingsstrook aan de niet naar de weg gekeerde zijde over de volle perceelsdiepte overschrijden, mits dit gedeelte met platte daken wordt afgedekt en de toetreding van licht en lucht tot een bestaande of op grond van het plan mogelijk te stichten woon- of werkruimte niet wordt belemmerd;
Ingevolge dat lid, onder d, moet, indien de voorgevel van een bedrijfsgebouw of winkel niet over de volle perceelsbreedte wordt opgericht in de op de kaart aangegeven rooilijn, waaronder wordt verstaan de naar de weg toegekeerde grens van de bebouwingsstrook, het terrein aan de wegzijde over de volle of de resterende terreinbreedte worden afgesloten door een gemetselde muur van tenminste 1,70 m hoogte. De strook grond, gelegen achter de bovenbedoelde muur, moet over een diepte van tenminste 5 m onbebouwd blijven;
Ingevolge dat lid, onder f, kunnen burgemeester en wethouders voorschrijven dat aan een zijde het perceel over een breedte van 3 m en over de volle diepte onbebouwd moet blijven en vanaf de openbare weg bereikbaar moet zijn en kunnen zij vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, sub c, voor de bedrijfsbebouwing.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, voor zover thans van belang, betekent in de in het plan aangegeven bebouwingsformules, bevattende de eisen, waaraan bij het bouwen moet worden voldaan, het eerste getal de minimum woninginhoud, het tweede getal, in Romeinse cijfers, het grootst aantal aaneen te bouwen woningen en het derde getal de minimumdiepte van de onbebouwde ruimte op eigen erf tot de aangrenzende terreinen aan weerszijden van elk gebouw in meters.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat bouwvergunning moest worden geweigerd, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu het voorziet in bebouwing van het gehele perceel, terwijl ingevolge de op de plankaart opgenomen bebouwingsformule minimaal vijf meter tot de aangrenzende terreinen onbebouwd dient te blijven.
2.3.1. Artikel 5, zesde lid, onder c en d, van de planvoorschriften staat toe dat het perceel ten behoeve van het bedrijfsgedeelte over de volle perceelsdiepte- en breedte wordt bebouwd. Ook ingevolge de eerste volzin van dat lid onder f, mag het perceel ten behoeve van het bedrijfsgedeelte volledig worden bebouwd. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a en b, zien de eerste twee getallen van de op de plankaart opgenomen bebouwingsformule op woonbebouwing en niet op het bedrijfsgedeelte. Bij het derde getal van de bebouwingsformule ontbreekt een verwijzing naar woonbebouwing, maar gelet op de samenhang van de bepalingen brengt redelijke uitleg van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder c, met zich dat het derde getal uitsluitend op woonbebouwing betrekking heeft. De op de plankaart voor de bebouwing, als bedoeld in artikel 5, zesde lid, onder a 2, opgenomen bebouwingsformule brengt derhalve niet met zich dat op het perceel een minimumdiepte van de onbebouwde ruimte op eigen erf geldt en het bestemmingsplan staat er niet aan in de weg dat het perceel volledig wordt bebouwd. Dat het college ingevolge artikel 5, zesde lid, onder f, tweede volzin, vrijstelling kan verlenen van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder c, voor de bedrijfsbebouwing, leidt niet tot een ander oordeel, nu het college aannemelijk heeft gemaakt dat de raad van de gemeente deze volzin bij de herziening van het bestemmingsplan louter per abuis niet heeft geschrapt. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond.
2.5. Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft het college opnieuw op het door [appellanten] gemaakte bezwaar beslist. Aangezien daarbij niet aan hun bezwaren is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep, ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.6. In artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening 2005 van de gemeente Zeist (hierna: de Bouwverordening) is bepaald dat, indien de omvang van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
2.6.1. Het college heeft bij het besluit van 26 augustus 2008 aan het besluit van 23 augustus 2007 het voorschrift verbonden dat door of in opdracht van de gemeente op kosten van [vergunninghoudster] zeven extra parkeerplaatsen in de Johan van Oldebarneveltlaan en in de Dr. Dreeslaan worden aangelegd. Voorts worden ingevolge dat voorschrift op kosten van de aanvrager in de Johan van Oldebarneveltlaan, direct ter hoogte van het perceel, vijf parkeerplaatsen gerealiseerd, die in gebruik komen als laad- en losvoorziening gedurende een nader te bepalen periode in de ochtend.
2.6.2. [appellanten] betogen dat het bouwplan in strijd is met voormelde bepaling van de Bouwverordening, omdat aldus het aantal te realiseren parkeerplaatsen onvoldoende is om aan de parkeerbehoefte die de te realiseren supermarkt zal veroorzaken te kunnen voldoen. Daarnaast zal volgens hen een deel van de plaatsen in feite niet bruikbaar zijn, omdat daar gedurende een nader te bepalen periode in de ochtend zal worden geladen en gelost. Ook zullen volgens hen de overige parkeerplaatsen door de afstand tot het perceel niet worden gebruikt door bezoekers van de supermarkt.
2.6.3. Hetgeen [appellanten] aldus hebben aangevoerd, levert geen grond op voor het oordeel dat de twaalf te realiseren parkeerplaatsen niet bruikbaar zullen zijn. Wat betreft de vijf parkeerplaatsen die in de ochtenduren voor laden en lossen gebruikt zullen worden, heeft het college aannemelijk gemaakt dat in die periode het aantal bezoekers van de supermarkt minder groot zal zijn dan gedurende de rest van de dag. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de andere parkeerplaatsen zo ver van de supermarkt zijn gelegen, dat deze niet door de bezoekers ervan gebruikt zullen worden. Nu [appellanten] niet eerder hebben aangevoerd dat twaalf parkeerplaatsen onvoldoende zijn om aan de door de te realiseren supermarkt te veroorzaken parkeerbehoefte te kunnen voldoen en niet is gebleken dat zij dit niet eerder hebben kunnen doen, kan die stelling reeds om die reden niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
Het betoog faalt.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009
414-552.