
Jurisprudentie
BI3684
Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806460/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806460/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 20 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van het dakterras op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200806460/1/H1.
Datum uitspraak: 13 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 27 juni 2008 in zaak nr. 06/1092 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van het dakterras op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 juli 2006 heeft het college het door [appellant] en [persoon] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2008, verzonden op 9 juli 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, tezamen met zaak nr. 200806390/1/H2, ter zitting behandeld op 1 april 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. I. Simonides, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. P.J.M de Goede, advocaat te Groningen, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De bouwvergunning is aangevraagd en verleend ter legalisering van een reeds uitgevoerde vergroting van het dakterras op het perceel. Op de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft rust ingevolge het bestemmingsplan "Binnenstad 1995" de bestemming "Stadscentrum".
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwvergunning niet kon worden verleend omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert in dit verband aan dat het gebruik van het dakterras in strijd is met de bestemming "Stadscentrum", dat deze bestemming te algemeen is en niet-verbindend zou moeten worden verklaard. Volgens hem is een dakterras geen alledaags verschijnsel in een stadswoonwijk.
Hij voert voorts aan dat het dakterras een extra bouwlaag vormt, hetgeen eveneens in strijd is met het bestemmingsplan.
2.2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, van de planvoorschriften wordt in deze voorschriften onder bouwlaag verstaan: een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, wordt bij de toepassing van deze voorschriften een bouwlaag als volgt gemeten: de hoogte tussen de bovenkanten van boven elkaar gelegen vloeren, of tussen bovenkant vloer en vlakke afdekking.
Ingevolge artikel 5.1 van deze voorschriften, voor zover thans van belang, zijn de als "Stadscentrum (SC)" op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor: wonen, onderwijs, detailhandel, horeca, sociaal-culturele voorzieningen, bedrijven, groothandel en dienstverlening, alsmede bij de doeleinden behorende additionele voorzieningen, zoals: bergingen en andere nevenruimten, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, tuinen en erven met inbegrip van daarbij behorende voet- en fietspaden.
2.2.2. Het dakterras staat ten dienste van de functie wonen, kan worden aangemerkt als een bij dit doel behorende additionele voorziening en is derhalve in overeenstemming met artikel 5.1 van het bestemmingsplan.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden [appellant] niet gevolgd in zijn betoog dat de bestemming "Stadscentrum" te algemeen is en in dit geval buiten toepassing zou moeten worden verklaard en is terecht tot de conclusie gekomen dat het bouwplan op dit punt in overeenstemming is met de bestemming.
2.2.3. Voorts kan het dakterras niet worden aangemerkt als een bouwlaag, aangezien het niet aan de bovenzijde wordt begrensd door een vloer of een balklaag dan wel vlakke afdekking, zoals vermeld in artikel 1, aanhef en onder j, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder c, van de planvoorschriften. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het feit dat het dakterras op palen staat, dit niet anders maakt en heeft terecht het bouwplan ook op dit punt niet in strijd met de bestemming geacht.
2.3. Uit het vorenstaande volgt dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, zodat geen vrijstelling daarvan nodig is om het bouwplan te realiseren en de gevraagde bouwvergunning, gelet op artikel 44 van de Woningwet, moest worden verleend. Het betoog van [appellant], dat de rechtbank heeft miskend dat civielrechtelijke belemmeringen in de weg staan aan het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan, behoeft dan ook geen bespreking.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009
488.