
Jurisprudentie
BI3689
Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806863/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806863/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 12 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend aan Coltavast B.V. ten behoeve van het oprichten van vier woningen, gebouwd als twee-onder-een-kap-woningen, op het perceel, plaatselijk bekend De Koffe/hoek Oostergoostraat te Grou (hierna: het perceel).
Uitspraak
200806863/1/H1.
Datum uitspraak: 13 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 augustus 2008 in zaak nr. 07/2773 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend aan Coltavast B.V. ten behoeve van het oprichten van vier woningen, gebouwd als twee-onder-een-kap-woningen, op het perceel, plaatselijk bekend De Koffe/hoek Oostergoostraat te Grou (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 oktober 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 12 januari 2007 herroepen en opnieuw vrijstelling en bouwvergunning verleend en daarbij bepaald dat de garages op de percelen met nummers […] en […] op een afstand van minimaal 1 m van de erfgrens aan de achterzijde van het perceel moeten worden gebouwd.
Bij uitspraak van 5 augustus 2008, verzonden op 6 augustus 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 25 september 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door C. de Visser-de Vries en K. Tamminga, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de rechtsopvolger onder bijzondere titel van Coltavast B.V., [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigden].
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan "Kern Grou, partiële herziening 1978".
Om het project niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.2. Gebleken is dat het college inmiddels op 16 maart 2009 op grond van een daartoe strekkende aanvraag van [bedrijf] opnieuw een bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van vier woningen op het perceel. Anders dan [appellant] heeft betoogd, bestaat geen aanleiding om de thans aan de orde zijnde vrijstelling en bouwvergunning als ingetrokken te beschouwen dan wel anderszins niet toe te komen aan een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep. Geen rechtsregel verzet zich tegen het tegelijkertijd naast elkaar bestaan van meer bouwvergunningen.
2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het vierde lid van artikel 19 van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van de WRO is herzien of geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, van de WRO is verleend, tenzij voor het gebied een voor bereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.4. [appellant] heeft betoogd dat het bestemmingsplan meer dan 10 jaar oud is. De Afdeling begrijpt dit aldus dat hij beoogt te stellen dat het college om die reden niet bevoegd was vrijstelling te verlenen.
Het bestemmingsplan is in 1979 vastgesteld en goedgekeurd en is derhalve ouder dan 10 jaar. De gemeenteraad heeft om van de vrijstellingsbevoegdheid gebruik te maken op 11 juli 2006 met betrekking tot het perceel waarop het bouwplan ziet een voorbereidingsbesluit genomen. Niet is gebleken dat dit besluit niet in rechte onaantastbaar is geworden. Het college was derhalve bevoegd vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. Het betoog biedt dus geen grond voor het oordeel dat het college het primaire besluit op dit punt niet in bezwaar heeft kunnen handhaven.
2.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de aan de bouwvergunning verbonden voorwaarde dat de garages niet binnen 1 m tot de erfgrens mogen worden gebouwd, niet toereikend is om schade aan zijn coniferenheg die op de erfgrens staat te voorkomen. De rechtbank heeft dienaangaande terecht overwogen dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de coniferenhaag op het perceel van [appellant].
2.6. Voor zover [appellant] stelt te vrezen voor hinder ten gevolge van de oprichting van daken die mogelijk in de toekomst op de garages op het perceel worden opgericht, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vrijstelling en bouwvergunning daarin niet voorzien. Voor het oprichten van daken op de garages is nadere besluitvorming nodig, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Het betoog faalt.
2.7. [appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Daartoe wijst hij erop dat de voorziene woningen, mede door de hoogte daarvan, niet passen in de omgeving en stelt hij dat hij in zijn privacy wordt aangetast bij het gebruik van de terrassen op de tweede verdieping van de woningen. Daarnaast stelt hij ernstige schaduwhinder te vrezen.
2.8. Het betoog faalt. Het bouwplan voorziet in woningen van twee verdiepingen met een kap. Vaststaat dat in de omgeving van het perceel ook dergelijke woningen staan. De bouwhoogte van de woningen bedraagt 9,80 m en is daarmee groter dan de bouwhoogte van gelijksoortige bestaande woningen. Ter zitting heeft het college uiteengezet dat het verschil in bouwhoogte het gevolg is van de huidige in het Bouwbesluit neergelegde eisen. Het hoogste punt van de voorziene woningen ligt op ongeveer 15 m van de erfgrens van het perceel van [appellant]. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de woningen stedenbouwkundig gezien ter plaatse passen. Van betekenis daarbij is dat de welstandscommissie Hûs en Hiem zich in zijn advies van 15 februari 2006, dat het college mede ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit, op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Wat betreft schaduwhinder heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op basis van de aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegde bezonningstekeningen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat mogelijke schaduwhinder voor [appellant] ten gevolge van de woningen niet zodanig is dat om die reden vrijstelling niet kon worden verleend.
Ten aanzien van de aantasting van privacy ten gevolge van het gebruik van de terrassen op de tweede verdiepingen van de woningen, moet worden vastgesteld dat hoewel de garages van de woningen zijn voorzien parallel aan de erfgrens met het perceel van [appellant], enig direct zicht op de tuin van [appellant] kan bestaan. Gelet echter op de aard en de op grond daarvan te verwachten intensiteit van het gebruik van de terrassen, kan de mate van aantasting van [appellant]'s privacy niet zodanig worden geacht dat het college om die reden niet in redelijkheid vrijstelling kon verlenen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009
163.