
Jurisprudentie
BI3690
Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806967/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806967/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 20 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug (hierna: het college) onder aanzegging van bestuursdwang de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Joha Distri B.V. (hierna: Joha Distri) gelast het gebruik van het perceel Haarweg 40 te Maarsbergen (hierna: het perceel) met ingang van 22 december 2006, 12.00 uur, te beëindigen.
Uitspraak
200806967/1/H1.
Datum uitspraak: 13 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[curator], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Joha Distri B.V., gevestigd te Ede,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 juli 2008 in zaak nr. 07/1802 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug (hierna: het college) onder aanzegging van bestuursdwang de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Joha Distri B.V. (hierna: Joha Distri) gelast het gebruik van het perceel Haarweg 40 te Maarsbergen (hierna: het perceel) met ingang van 22 december 2006, 12.00 uur, te beëindigen.
Bij besluit van 31 mei 2007 heeft het college het door Joha Distri daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 11 juli 2007 heeft Joha Distri tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank).
Bij vonnis van 26 september 2007 is Joha Distri in staat van faillissement verklaard met benoeming van [curator] tot curator. Hij heeft de rechtbank bericht het geding over te nemen.
Bij uitspraak van 29 juli 2008, verzonden op 4 augustus 2008, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de curator bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2009, waar de curator, vertegenwoordigd door mr. drs. P.A. van Haperen en [directeur] van Joha Distri, is verschenen. Het college heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.J. Lievaart, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Joha Distri heeft eind november 2006 het perceel in gebruik genomen ten behoeve van een 24-uurs transport- en opslagbedrijf. Vast staat dat het inmiddels beëindigde gebruik van het perceel door Joha Distri in strijd was met het geldende bestemmingsplan "Maarsbergen", zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Zo kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2. De curator betoogt dat Joha Distri onvoldoende gelegenheid is geboden om voorafgaand aan de aanzegging van bestuursdwang zienswijzen in te dienen. Hij wijst erop dat de vooraankondiging van handhavend optreden zag op een voorgenomen besluit tot aanzegging van een last onder dwangsom.
2.2.1. Het betoog faalt. Nadat door omwonenden was geklaagd over door Joha Distri veroorzaakte overlast op het perceel heeft op 7 december 2006 een zogenoemde integrale controle plaatsgevonden naar onder meer de naleving van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Woningwet en de Wet milieubeheer. Daarbij zijn volgens het college een aantal overtredingen geconstateerd. Bij brief, verzonden aan Joha Distri op 14 december 2006, heeft het college een last onder dwangsom aangekondigd. In de brief staat vermeld dat de last zal worden opgelegd indien de bedrijfsactiviteiten niet op 21 december 2006 zijn gestaakt. Joha Distri wordt in de gelegenheid gesteld binnen een week haar zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid heeft Joha Distri bij brief van 15 december 2006 gebruik gemaakt. Gelet op het vorenstaande heeft het college Joha Distri op zichzelf in voldoende mate in de gelegenheid gesteld om haar zienswijzen naar voren te brengen omtrent het voorgenomen besluit om een last onder dwangsom op te leggen. Vervolgens heeft het college mede naar aanleiding van mededelingen van de zijde van Joha Distri dat het bedrijf niet voornemens is de activiteiten te plaatse te beëindigen en de omstandigheid dat twee opgelegde bouwstoppen - naar het college stelt - zijn genegeerd een last onder dwangsom niet langer effectief geacht en besloten over te gaan tot een bestuursdwangaanzegging. Hierin heeft het geen aanleiding moeten zien om Joha Distri opnieuw in de gelegenheid te stellen zienswijzen naar voren te brengen. Daarbij komt dat Joha Distri zowel in bezwaar als in beroep haar gronden tegen de besluiten heeft kunnen aanvoeren.
2.3. Joha Distri voert verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van ontoelaatbare gelijktijdige toepassing van twee herstelsancties.
2.3.1. Op grond van de artikelen 5:31 en 5:36 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mag een handhavingsbesluit niet worden opgelegd zolang een ter zake van de betrokken overtreding reeds genomen ander handhavingsbesluit niet is ingetrokken.
2.3.2. Naast het thans aan de orde zijnde handhavingsbesluit, betreffende het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel, heeft het college bij besluit van 20 december 2006 een last onder dwangsom opgelegd in verband met overtreding van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer. De handhavingsbesluiten zien derhalve op verschillende overtredingen. Van strijd met artikel 5:31 en 5:36 van de Awb is dan ook geen sprake.
2.4. Verder voert de curator aan dat de rechtbank heeft miskend dat het aanzeggen van bestuursdwang onevenredig was en dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van Joha Distri en die van haar 50 werknemers. Hij stelt dat ook had kunnen worden gekozen voor oplegging van een last onder dwangsom, hetgeen minder verstrekkend voor het bedrijf zou zijn geweest.
2.4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college een ruime mate van beleidsvrijheid heeft ten aanzien van de wijze waarop en de modaliteiten waaronder handhavend wordt opgetreden.
Uit de stukken komt naar voren dat Joha Distri eind november 2006 haar bedrijfsactiviteiten heeft verplaatst naar het perceel. Door omwonenden is veel geklaagd over de activiteiten van het bedrijf ter plaatse. De transport- en opslagactiviteiten veroorzaken onder meer een aanzienlijke geluidhinder, ook in de avond en nacht. Verder wordt hinder ondervonden van de verkeersbewegingen van en naar het perceel. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijf ter plaatse uit ruimtelijk oogpunt niet past, niet gelegaliseerd kan worden en wil het gebruik van het perceel om die reden direct doen beïndigen. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de rechtbank, gezien de betrokken belangen, de aanzegging van bestuursdwang onevenredig had moeten achten. Door het perceel zonder instemming van het college in gebruik te nemen heeft Joha Distri het risico genomen dat haar bedrijfsactiviteiten ter plaatse niet zouden kunnen worden voortgezet, met alle gevolgen van dien.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009
163.