
Jurisprudentie
BI3735
Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-05-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/7076 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/7076 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Weigering terug te komen van dit besluit. Geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uitspraak
07/7076 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 november 2007, 06/8429 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.G. Hofman, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2009. Appellante en haar gemachtigde zijn, met schriftelijk bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 30 november 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 13 november 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen op de grond dat appellante geschikt was gangbare arbeid te verrichten zonder relevant verlies aan verdiencapaciteit.
1.2. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit in rechte onaantastbaar geworden is.
1.3. Bij schrijven van 8 december 2005 heeft appellante het Uwv verzocht om terug te komen van dat besluit. Daartoe is aangevoerd dat appellante ten tijde van de aanvraag van de uitkering ten onrechte is uitgegaan van de diagnose ME terwijl inmiddels is gebleken dat appellante aan een slaap-/waakstoornis lijdt.
1.4. Verzekeringsarts E. Overdijk heeft in de van appellante ontvangen informatie van de behandelend neuroloog dr. G.J. Lammers geen aanleiding gezien om terug te komen op de eerder genomen beslissing. De destijds vastgestelde belastbaarheid van appellante hield volgens de verzekeringsarts voldoende rekening met de door haar ervaren klachten. Dat hierbij nu een diagnose is gesteld betekent niet dat de belastbaarheid destijds niet adequaat is vastgesteld.
1.5. Het Uwv heeft bij besluit van 22 maart 2006 besloten niet terug te komen op het besluit van 30 november 2004, met als reden dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft aangevoerd die hiertoe aanleiding geven.
1.6. Namens appellante is hiertegen bezwaar gemaakt.
1.7. De bezwaarverzekeringsarts A. Mirza heeft gelet op de gegevens van de hoorzitting, de eigen onderzoeksbevindingen en de van de arts-assistent neurologie A.A. van der Plas en de psycholoog C. Brug verkregen informatie geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante niet onjuist is ingeschat.
1.8. Bij het bestreden besluit van 20 september 2006 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht.
3.2. Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 november 2008, LJN BG4568, is ook de Raad van oordeel dat weliswaar kan worden vastgesteld dat er een nieuwe diagnose is die voorheen niet gesteld werd, maar daarmee staat niet vast dat de eerder door het Uwv aangenomen beperkingen ten aanzien van appellante in een ander licht moeten worden geplaatst, laat staan dat deze onjuist zijn vastgesteld.
3.3. Voorts heeft de rechtbank met verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Raad terecht overwogen dat de eerst in beroep door appellante in geding gebrachte brief van de huisarts niet bij de beoordeling van het bestreden besluit kan worden betrokken omdat die niet bij het Uwv bekend was ten tijde van het nemen van het betreden besluit.
3.4. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A.L. de Gier.
KR