Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3736

Datum uitspraak2009-05-08
Datum gepubliceerd2009-05-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/7005 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bij appellante vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Juiste vaststelling belastbaarheid. Geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Geen aanknopingspunten gevonden om ervan uit te gaan dat de in aanmerking genomen functies niet passend zouden zijn voor appellante.


Uitspraak

07/7005 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 31 oktober 2007, 07/57 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 8 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. L.J. van der Veen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellante is een aanvullend stuk (met bijlagen) ingezonden, waarop een reactie van het Uwv is gekomen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2009, waar appellante is verschenen samen met mr. Van der Veen, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos. II. OVERWEGINGEN 1. Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 4 december 2006 (hierna: bestreden besluit) waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) genomen besluit van 3 juli 2006. Daarbij is de WAO-uitkering van appellante met ingang van 29 augustus 2006 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. 3. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat haar medische situatie niet op de juiste waarde is geschat en dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen vanwege alcoholafhankelijkheid. Ter ondersteuning hiervan is gewezen op de informatie van Linis Lentis d.d. 13 mei 2008 en het expertiserapport van psychiater W. Kars d.d. 8 september 2008 en is verzocht om inschakeling van een deskundige. Tenslotte is gesteld dat zij de geselecteerde functies niet kan vervullen. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De Raad is van oordeel dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bij appellante vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). 4.2. De Raad heeft in de door de psychiater Kars gediagnosticeerde alcoholafhankelijk-heid van appellante geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling van appellante dat haar beperkingen ten tijde van de datum hier in geding, 29 augustus 2006, zijn onderschat. 4.3. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat de psychiater bij zijn onderzoek in augustus 2008 bij appellante een slechte gezondheidstoestand als gevolg van alcoholafhankelijk-heid heeft vastgesteld, dat hij meent dat appellante haar verslaving nu effectief moet aanpakken en dat hij heeft aangegeven dat appellante niet langer moet afwachten en dat het oppakken van werkzaamheden, hetzij betaalde, hetzij vrijwillige, zeker tot de mogelijkheden hoort. De Raad acht het onvoldoende aannemelijk dat een zodanig slechtere gezondheidstoestand als gevolg van alcoholafhankelijkheid zich al in 2006 heeft voorgedaan, dat om die reden meer beperkingen zouden moeten worden opgenomen. Daartoe overweegt de Raad, dat niet uit de medische stukken is gebleken dat alcoholafhankelijkheid aanleiding voor de verzekeringsartsen had moeten zijn om verdergaande beperkingen in de FML aan te nemen waarbij de Raad mede van belang acht, dat noch bij de verzekeringarts noch bij het onderzoek in bezwaar en beroep in enige mate is gesignaleerd dat er sprake was van alcoholafhankelijkheid. 4.4. De Raad is dan ook van oordeel dat de belastbaarheid van appellante afdoende is vastgesteld en dat er geen aanleiding is om het verzoek van appellante in te willigen om een deskundige te benoemen. 4.5. Aldus ervan uitgaande dat de beperkingen van appellante juist zijn gewaardeerd, heeft de Raad voorts geen aanknopingspunten gevonden om ervan uit te gaan dat de in aanmerking genomen functies niet passend zouden zijn voor appellante. 5. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2009. (get.) A.T. de Kwaasteniet. (get.) A.C. Palmboom. MH