Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3764

Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-05-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5752 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in dit geval als maatstaf voor de arbeid dient te worden aangemerkt elk van de in het kader van de WAO geselecteerde functies afzonderlijk.


Uitspraak

07/5752 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 20 augustus 2007, 06/857 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 13 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. K.U.J Hopman, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F.J.A. Jennekens. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante is begin september 2002 uitgevallen voor haar werk als medewerker gehandicaptenvervoer, dat zij gemiddeld 9,48 uur per week verrichtte. Bij besluit van 6 december 2004 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 27 juli 2004 om aan appellante met ingang van 1 september 2003 geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, gehandhaafd. 1.2. Bij uitspraak van 14 december 2007 heeft de Raad, onder vernietiging van de terzake gewezen uitspraak van de rechtbank Alkmaar, het beroep tegen het besluit van 6 december 2004 ongegrond verklaard. 2.1. Appellante heeft zich op 1 februari 2005 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld. 3. Bij besluit van 15 november 2005 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 21 november 2005 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij op en na deze datum niet meer wegens ziekte of gebreken ongeschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid. 4. Bij besluit van 16 januari 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 15 november 2005 ongegrond verklaard onder overweging dat appellante vanaf 21 november 2005 in staat was de in het kader van de WAO geduide functies te verrichten. 5. De rechtbank heeft een deskundige geraadpleegd, revalidatie-arts M.A. van Unnik-Stibbe, die appellante op 26 oktober 2006 heeft onderzocht. Uit haar rapport blijkt dat deze deskundige appellante op en na 21 november 2005 geschikt achtte voor de in het kader van de WAO geselecteerde functies. De deskundige achtte het echter alleszins aannemelijk dat appellante vanwege energieverlies als gevolg van de diagnose fibromyalgie en het Chronisch Vermoeidheidssyndroom, niet in staat was om 40 uur per week te werken. De rechtbank zag aanleiding de deskundige niet te volgen omdat deze geen objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken heeft kunnen constateren, maar niettemin een niet nader gespecificeerde urenbeperking voor appellante gerechtvaardigd achtte. Naar het oordeel van de rechtbank werd deze conclusie niet gedragen door de uitkomst van het onderzoek. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit vervolgens ongegrond verklaard. 6. De Raad overweegt het volgende. 6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in dit geval als maatstaf voor de arbeid dient te worden aangemerkt elk van de in het kader van de WAO geselecteerde functies afzonderlijk. 6.2. De Raad stelt verder vast dat voornoemde deskundige appellante op de datum in geding in staat achtte om vorenbedoelde functies te vervullen, zij het niet voor 40 uur per week. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 29 november 2005 blijkt dat enkele van de hiervoor bedoelde functies in deeltijd worden verricht, bij voorbeeld de functie van acquisiteur (Sbc-code 516180) voor gemiddeld 9 uur per week. De Raad verbindt hieraan de conclusie dat appellante ten tijde in geding, ook met inachtneming van vorenbedoelde urenbeperking, in staat moest worden geacht deze functie te vervullen. 6.3. De Raad is op grond van hetgeen is overwogen onder 6.1 en 6.2 van oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) A.L. de Gier. JL