
Jurisprudentie
BI3765
Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-05-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5868 WAO + 07/5869 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5868 WAO + 07/5869 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Weigering ziekengeld. Raad stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. De stelling van appellante, dat de rechtbank de ernst van haar fysieke en psychische beperkingen heeft miskend, is in hoger beroep niet met nadere (medische) gegevens is onderbouwd.
Uitspraak
07/5868 WAO + 07/5869 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 september 2007, 06/8520 en 06/9103 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. Reeser, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2009. Appellante en haar gemachtigde zijn, met schriftelijk bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Nood.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is in 1995 met rugklachten uitgevallen voor haar werk als vlakdrukmonteur na een bedrijfsongeval. Na het voltooien van de wachttijd is zij met ingang van 4 oktober 1996 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadien hebben zich ook psychische klachten ontwikkeld.
1.2. In verband met een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid is appellante op 7 april 2006 door de verzekeringsarts gezien. Deze arts heeft bij appellante psychische en lichamelijke beperkingen vastgesteld zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 7 april 2006. Aan de hand hiervan heeft de arbeidsdeskundige met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd en het verlies aan verdiencapaciteit ten opzichte van de maatgevende arbeid op 2,25% becijferd. Bij besluit van 15 mei 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering per
11 juli 2006 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% was. Bij besluit op bezwaar van 12 oktober 2006, hierna: bestreden besluit 1, is het daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Appellante is aansluitend aan de intrekking van haar WAO-uitkering in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet en heeft zich op 25 augustus 2006 ziek gemeld met kaakklachten. De verzekeringsarts heeft appellante in staat geacht de aan de voorgaande WAO-schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Bij besluit van 27 september 2006 is appellante uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd omdat zij per 25 augustus 2006 geschikt werd geacht voornoemde functies te vervullen. Bij besluit op bezwaar van 31 oktober 2006, hierna: bestreden besluit 2, heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 27 september 2006 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, met bepalingen over griffierecht en proceskosten. Bij diezelfde uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft daartoe ten aanzien van het bestreden besluit 1 overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts onzorgvuldig te achten of de medische oordeelsvorming onjuist te achten terwijl van de zijde van appellante geen medische stukken in het geding zijn gebracht. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank met verwijzing naar de jurisprudentie van de Raad over het per 1 juli 2005 aangepaste CBBS, LJN AY9971, AY9973, AY9974, AY9976 en AY9980, allereerst overwogen dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voorbereid en genomen. Nu evenwel in beroep een voldoende arbeidskundige toelichting is gegeven op de signaleringen en de verstopte beperkingen en de rechtbank overigens niet is gebleken dat het bestreden besluit 1 in arbeidskundig opzicht op een onjuiste grondslag berust heeft de rechtbank aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten.
2.3. Ten aanzien van het bestreden besluit 2 heeft de rechtbank met verwijzing naar de vaste jurisprudentie van de Raad allereerst overwogen dat als maatstaf arbeid in het kader van de ZW in het onderhavige geval heeft te gelden (tenminste) één van de functies die voor appellante zijn geselecteerd in het kader van de WAO-beoordeling per 11 juli 2006. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat er ook in dit geding geen aanknopingspunten zijn om het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts onzorgvuldig te achten of hun oordeelsvorming onjuist te achten. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat van de zijde van appellante geen medische stukken in het geding zijn gebracht die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat tenminste één van de voornoemde functies voor appellante met ingang van 25 augustus 2006 geschikt is.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1. Het gaat in deze gedingen om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over de bestreden besluiten, voor zover aangevochten, in rechte stand kan houden.
3.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Hetgeen van de zijde van appellante daartegen in hoger beroep is aangevoerd, geeft de Raad geen aanleiding de aangevallen uitspraak rechtens voor onjuist te houden. De Raad laat daarbij meewegen dat de stelling van appellante, dat de rechtbank de ernst van haar fysieke en psychische beperkingen heeft miskend, ook in hoger beroep niet met nadere (medische) gegevens is onderbouwd.
3.3. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A.L. de Gier.
KR