Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI3955

Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-05-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1141 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. De Raad volgt het oordeel van de onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige. Aappellant kan worden gevolgd in het standpunt dat betrokkene gelet op de bevindingen van de deskundigen Van den Doel en Gerssen geschikt is te achten voor het eigen werk en in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten.


Uitspraak

07/1141 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 januari 2007, 04/2097 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en appellant. Datum uitspraak: 29 april 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft vragen beantwoord. Desgevraagd heeft de psychiater G.T. Gerssen een schriftelijk verslag van een onderzoek van betrokkene, gedateerd 6 februari 2009, aan de Raad uitgebracht. Betrokkene heeft daarop gereageerd. Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1.2. Betrokkene, laatstelijk werkzaam als administratief medewerkster (32 uur per week) en schoonmaakster (15 uur per week), is als gevolg van een auto-ongeluk op 20 augustus 2001 uitgevallen met whiplashklachten. Na het voltooien van de wachttijd is zij met ingang van 19 augustus 2002 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. In het kader van de eerstejaarsherbeoordeling is betrokkene op 6 juni 2003 gezien door een verzekeringsarts, die betrokkene belastbaar achtte volgens de Functionele Mogelijkheden Lijst van dezelfde datum. Aan de hand hiervan heeft de arbeidsdeskundige met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem functies geselecteerd en het verlies aan verdiencapaciteit ten opzichte van de maatgevende arbeid op 6% becijferd. Bij besluit van 22 december 2003 heeft appellant de WAO-uitkering per 22 februari 2004 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Bij besluit op bezwaar van 23 juni 2004, hierna: het bestreden besluit, is het daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. 2.1. Op verzoek van de rechtbank heeft de neuroloog dr. E.H.M. van den Doel, na inschakeling van de neuropsycholoog drs. A.F.M.M. Verdonk, op 10 juli 2006 een rapport uitgebracht omtrent de gezondheidstoestand van betrokkene op de datum in geding. De rechtbank heeft blijkens de aangevallen uitspraak uit het rapport van de voornoemde deskundige-neuroloog afgeleid dat hij betrokkene bij enkele aspecten van de FML meer beperkt acht en stelt voorts vast dat hij onderzoek door een psychiater aangewezen acht. Verder heeft de rechtbank opgemerkt dat appellant bij besluit van 11 september 2006 betrokkene per 16 september 2004 volledig arbeidsongeschikt heeft geacht. Deze toegenomen arbeidsongeschiktheid vloeit voort uit dezelfde ziekteoorzaak. Gelet hierop is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt dat de medische beoordeling van betrokkene op de datum in geding voldoende zorgvuldig is geschied. 2.2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb vernietigd, met de opdracht aan appellant om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Aan de arbeidskundige beoordeling is de rechtbank niet toegekomen. 3.1. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Daartoe is gewezen op de omstandigheid dat de bezwaarverzekeringsarts betrokkene in de bezwaarfase heeft gezien en een neuro-psychologisch onderzoek heeft laten verrichten door de klinisch/neuro-psycholoog drs. M.S.P. Vermeulen en op basis daarvan tot de conclusie kon komen dat betrokkene belastbaar was conform de FML van 6 juni 2003. Voorts is aangegeven dat de deskundige-neuroloog op zijn vakgebied geen beperkingen heeft aangenomen. Tot slot is naar voren gebracht dat het feit dat per 16 september 2004 een WAO-uitkering is toegekend los staat van de situatie per de datum in geding 22 februari 2004. 3.2. In reactie op een vraagstelling van de Raad of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies nog een nadere toelichting behoefden is namens appellant aangegeven dat het primaire standpunt in deze zaak is dat er op de datum in geding geen sprake is van ziekte of gebrek. Subsidiair heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat betrokkene geschikt is voor de geselecteerde functies uitgaande van de FML van 6 juni 2003 en is de geschiktheid van de functies door de bezwaararbeidsdeskundige nader toegelicht. 3.3. Psychiater Gerssen heeft in zijn rapport aangegeven zich te kunnen verenigen met de FML van 6 juni 2003 en betrokkene op de datum in geding in staat geacht tot het verrichten van haar eigen werk en de door de arbeiddeskundige geselecteerde functies. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. In de vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. De Raad stelt vast dat de door de rechtbank geraadpleegde deskundige Van den Doel zuiver op neurologisch gebied geen redenen zag betrokkene beperkingen op te leggen, maar niettemin vanwege de klachten van betrokkene op enkele aspecten meer beperkingen heeft aangenomen dan de betrokken bezwaarverzekeringsarts had gedaan. Aangezien de door betrokkene ondervonden klachten en beperkingen op zuiver neurologisch terrein niet konden worden verklaard achtte voornoemde deskundige een onderzoek door een psychiater aangewezen. Dit in aanmerking genomen ziet de Raad reden om aan het rapport van psychiater Gerssen doorslaggevende betekenis toe te kennen. Deze deskundige kon zich verenigen met de in de FML van 6 juni 2003 opgenomen beperkingen. De Raad ziet geen aanleiding dit oordeel niet te volgen. De in beroep van de zijde van betrokkene overgelegde reactie van de medisch adviseur mr. drs. J.F.G. Wolthuis alsmede het in hoger beroep door betrokkene geleverde commentaar op het oordeel van de psychiater Gerssen leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening van betrokkene met betrekking tot haar gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat betrokkene daaraan gehecht wil zien. De Raad stelt vervolgens vast dat hiervan uitgaande appellant kan worden gevolgd in het standpunt dat betrokkene gelet op de bevindingen van de deskundigen Van den Doel en Gerssen geschikt is te achten voor het eigen werk en in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten. 5. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. JL