Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4023

Datum uitspraak2009-05-12
Datum gepubliceerd2009-05-18
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4498 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep. Geen procesbelang meer.


Uitspraak

07/4498 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 20 juni 2007, 06/3273 (hierna: aangevallen uitspraak) in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Opmeer (hierna: College) Datum uitspraak: 12 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. P.F.M. Deijkers, advocaat te Hoorn, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Deijkers. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door Th.M. Eijssens, werkzaam bij de gemeente Opmeer. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellante ontvangt, mede ten behoeve van haar gezin, een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Voor haar gelden de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB. 1.2. Bij besluit van 24 mei 2006 heeft het College appellante meegedeeld dat zij is aangemeld bij Rentree Reïntegratie voor een duaal traject Nederlandse taal voor de duur van 6 maanden. 1.4. Bij besluit van 26 september 2006 heeft het College het tegen het besluit van 24 mei 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 september 2006 ongegrond verklaard. 3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. De Raad zal eerst ingaan op de ter zitting door de vertegenwoordiger van het College opgeworpen vraag of appellante nog belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het in geding zijnde traject. 4.2. Voor de beantwoording van die vraag zijn de volgende - ter zitting van de Raad naar voren gekomen - feiten en omstandigheden van belang. Appellante heeft het in geding zijnde traject niet afgerond. Dit traject is niet meer actueel. Nadien is haar een nieuw traject aangeboden. Daartegen heeft appellante bezwaar gemaakt, welk bezwaar ongegrond is verklaard. Thans loopt een (derde) traject dat vooralsnog in hoofdzaak voorziet in deelname van appellante aan een taalstage voor 1 dagdeel per week. Het op dat traject betrekking hebbende trajectplan is door appellante ondertekend. Zij neemt daadwerkelijk aan het traject deel en ontvangt daarvoor vanwege de gemeente financiële ondersteuning voor kinderopvang. Het College heeft appellante geen maatregel opgelegd ter zake van het niet deelnemen aan het in geding zijnde traject of een van de vervolgtrajecten. 4.3. Appellante ziet in de omvang en de invulling van het thans door haar gevolgde traject een ondersteuning van haar standpunt dat met het aanbieden van het in geding zijnde traject niet voldoende rekening was gehouden met haar gezinssituatie. Naar haar mening heeft zij er - ook voor de toekomst - belang bij dat de Raad vaststelt dat het aanvankelijk aangeboden traject niet juist was. 4.4. Naar het oordeel van de Raad moet worden aangenomen dat appellante geen (proces)belang meer heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. Naast hetgeen is vermeld in onderdeel 4.2 neemt de Raad daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat ten aanzien van het niet deelnemen aan het onderhavige traject nog een maatregel wordt overwogen en dat appellante niet heeft gesteld dat er grond is voor het toekennen van schadevergoeding. Ook overigens is de Raad niet van enig resterend belang gebleken. Daarvoor is onvoldoende dat mogelijk in de toekomst tussen partijen wederom discussie ontstaat over (de invulling van) een re-integratietraject. Het geven van een uitspraak over het in geding zijnde traject heeft derhalve thans uitsluitend nog principiële betekenis. De Raad heeft meermalen uitgesproken dat hij daartoe niet is gehouden. De Raad is slechts gehouden tot het beslechten van geschillen. 4.5. Het voorgaande brengt mee dat hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. 5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.F Bandringa en E.J.M. Heijs als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2009. (get.) C. van Viegen. (get.) N.L.E.M. Bynoe. RB