Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4075

Datum uitspraak2009-05-14
Datum gepubliceerd2009-05-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHV 200.011.466
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wijziging kinderalimentatie; Behoefte kind; Financiële situatie partijen; Omvang vermogen man; Hoogte van te behalen rendement.


Uitspraak

BSU 14 mei 2009 Sector civiel recht Zaaknummer HV 200.011.466/01 Zaaknummer eerste aanleg 169933/FA RK 08-250 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Beschikking in de zaak in hoger beroep van: [X.], wonende te [woonplaats], appellante in principaal appel, tevens geïntimeerde in incidenteel appel, hierna te noemen: de vrouw, advocaat: mr. J.J.J.M. van Ruth, t e g e n [Y.], wonende te [woonplaats], geïntimeerde in incidenteel appel, tevens appellant in principaal appel, hierna te noemen: de man, advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 mei 2008, waarvan de inhoud bij partijen bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 29 juli 2008, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het verzoek van de man af te wijzen, althans de door de man te betalen bijdrage in de kosten van opvoe¬ding en verzorging opnieuw vast te stellen op een bedrag niet lager dan € 715,-- per maand. 2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 september 2008, heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel, althans dit appel af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen. Tevens heeft de man daarbij incidenteel appel ingesteld tegen voormelde beschikking en daarin verzocht die beschikking te vernietigen voor zover daarbij de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige dochter A.] nader is bepaald op € 715,-- per maand en, opnieuw rechtdoende, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage voor [minderjarige dochter A.] vast te stellen op een bedrag naar rato van de draagkracht van partijen, uitgaande van een (geïndexeerde) basisbehoefte van [minderjarige dochter A.] van € 736,41 per maand, doch maximaal op een bedrag van € 477,-- per maand, althans die bijdrage vast te stellen op een bedrag dat het hof juist acht en te bepalen dat de vrouw gehouden is om hetgeen door haar te veel is ontvangen aan de man terug te betalen, alsmede dat de man gerechtigd is om het bedrag dat hij van de vrouw te vorderen heeft te verrekenen met de aan de vrouw te betalen (toekomstige) bijdrage voor [minderjarige dochter A.]. 2.3. Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 7 november 2008, heeft de vrouw, kort gezegd, verzocht het incidenteel appel af te wijzen. 2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het incidenteel verweerschrift; - de brief d.d. 13 augustus 2008 met bijlagen van de advocaat van de vrouw; - de brief d.d. 13 maart 2009 met bijlagen van de advocaat van de man; - de door de advocaat van de vrouw met instemming van de advocaat van de man ter zitting van het hof overgelegde en in deze beschikking onder 4.4. vermelde bescheiden. 2.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Bij die gelegenheid zijn partijen en hun advocaten gehoord. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift en het incidenteel beroepschrift. 4. De beoordeling 4.1. Partijen hebben een kortstondige affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie op [geboortejaar] te [geboorteplaats] een dochter, [minderjarige dochter A.], is geboren. De vrouw oefent van rechtswege het gezag uit over [minderjarige dochter A.]. De man heeft [minderjarige dochter A.] niet erkend. Bij beschikking van voormelde rechtbank van 21 januari 2005 is de door de man ten behoeve van [minderjarige dochter A.] te betalen onderhoudsbijdrage vastgesteld op € 1.000,-- per maand. 4.2. Bij op 16 januari 2008 ter griffie van voormelde rechtbank ingekomen verzoekschrift heeft de man verzocht de door hem ten behoeve van [minderjarige dochter A.] te betalen onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht met ingang van 19 december 2007 nader vast te stellen op maximaal € 477,-- per maand, met bepaling dat de vrouw gehouden is hetgeen door haar te veel ontvangen is terug te betalen en dat de man gerechtigd is om het bedrag dat hij van de vrouw te vorderen heeft te verrekenen met de aan de vrouw te betalen (toekomstige) bijdrage voor [minderjarige dochter A.]. Aan dat verzoek heeft de man wijzigingen in omstandigheden aan de zijde van beide partijen ten grondslag gelegd. De vrouw heeft tegen dat verzoek verweer gevoerd, waarna de rechtbank bij de bestreden beschikking de beschikking van 21 januari 2005 voor wat betreft de kinderalimentatie heeft gewijzigd in dier voege, dat de door de man voor [minderjarige dochter A.] te betalen onderhoudsbijdrage met ingang van 11 januari 2008 nader is vastgesteld op € 715,-- per maand. 4.3. De vrouw heeft in haar principaal appel tegen deze beschikking twee grieven voorgedragen en de man in zijn incidenteel appel zes grieven. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking. 4.4. Het hof overweegt als volgt. De behoefte van [minderjarige dochter A.] 4.4.1. In de beschikking, waarvan beroep, is de rechtbank voor de behoefte op dat moment van [minderjarige dochter A.] aan alimentatie uitgegaan van een (geïndexeerde) basisbehoefte van € 736,41 per maand, vermeerderd met voor rekening van de vrouw blijvende kosten van kinderopvang tot een bedrag van € 390,-- per maand, derhalve van een bedrag van in totaal € 1.126,41 per maand. 4.4.2. Over de basisbehoefte van [minderjarige dochter A.] bestaat tussen partijen geen verschil van mening. Geïndexeerd komt die in 2009 neer op € 765,13 per maand. 4.4.3. Partijen verschillen ook in hoger beroep van mening over de hoogte van de kosten van de kinderopvang. De rechtbank is ervan uitgegaan dat de vrouw, die een winkel in kinderkleding exploiteert, gedurende 48 weken per jaar werkt en gedurende 18 uur per week gebruik maakt van kinderopvang. De man acht niet aannemelijk dat de vrouw 48 weken op jaarbasis werkt en heeft gesteld dat de vrouw dient aan te tonen hoeveel uren ‘opvang’ zij op jaarbasis daadwerkelijk inkoopt en welk bedrag zij aan tegemoetkoming kosten kinderopvang voor [minderjarige dochter A.] en haar na [minderjarige dochter A.], uit een andere relatie geboren tweede kind, genaamd [minderjarige dochter B.], ontvangt. 4.4.4. De advocaat van de vrouw heeft met instemming van de advocaat van de man ter zitting van het hof de facturen ter zake van de kinderopvang van [minderjarige dochter A.] gedurende de maanden januari tot en met december 2008, alsmede de voorschot-beschikking kinderopvangtoeslag 2009 overgelegd. Uit die facturen kan worden afgeleid dat [minderjarige dochter A.] in 2008 in totaal gedurende 1226 uur op het Kinderdagverblijf ’t Keike heeft verbleven en dat de daaraan verbonden kosten neerkwamen op een bedrag van in totaal € 9.195,--, hetgeen neerkomt op gemiddeld € 766,25 per maand. Uit de voorschotbeschikking Kinderopvangtoeslag 2009 blijkt dat de vrouw in 2008 kindertoeslag heeft ontvangen, dat de belastingdienst de aanvraag automa¬tisch heeft gecontinueerd op basis van de gegevens van de vrouw over 2008 en dat het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 voor [minderjarige dochter A.] € 500,53 per maand bedraagt. 4.4.5. Rekening houdende met dit laatste bedrag komen de voor rekening van de vrouw blijvende kosten van kinderopvang voor [minderjarige dochter A.] dus neer op € 265,72 per maand en kan de behoefte van [minderjarige dochter A.] in 2008 worden becijferd op € 1.002,13 en in 2009 op € 1.030,85 per maand. Grief 1 van de man slaagt dus. De financiële situatie van de vrouw a. het inkomen: 4.5.1. De rechtbank heeft rekening gehouden met een winst uit onderneming van € 24.626,--, een zelfstandigenaftrek van € 6.968,-- en een MKB-winstvrijstelling van € 1.766,--. Deze bedragen zijn door de man in hoger beroep niet, althans onvoldoende betwist. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de vrouw in aanmerking komt voor een kindertoeslag van € 994,-- en voor een totaal aan heffingskortingen van € 5.283,--. Dit laatste bedrag is door de man betwist en partijen zijn het er in hoger beroep over eens dat de vrouw in aanmerking komt voor heffingskortingen (heffingskorting en standaardheffingskorting) tot een bedrag van in totaal € 6.893,-- per jaar. Grief 5 van de man slaagt dus. De man heeft er nog op gewezen dat uit de door de vrouw in het geding gebrachte jaarstukken over 2007 blijkt dat het eigen vermogen per 31 december 2007 neerkwam op € 91.219,-- en dat de vrouw dus kennelijk over vermogen beschikt. De vrouw heeft ter zitting van het hof verklaard en voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de zaak in 2006 heeft overgenomen en daarvoor al het aan haar ter beschikking staande vermogen heeft aangewend, dat dit vermogen in de zaak gelaten dient te worden en dat zij naast het inkomen dat zij uit de zaak genereert niet over inkomen uit vermogen beschikt. Grief 4 van de man faalt dus. 4.5.2. Anders dan de rechtbank, die uitging van het Wwb-normbedrag voor een alleenstaande, houdt het hof rekening met het Wwb-normbedrag voor een eenoudergezin. Bij de vrouw verblijft naast [minderjarige dochter A.] namelijk nog het kind [minderjarige dochter B.], geboren op [geboortejaar]. De vrouw heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij niet met de vader van [minderjarige dochter B.] samenwoont en dat deze met een bedrag van € 275,-- per maand bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige dochter B.]. Ook ten behoeve van [minderjarige dochter B.] maakt de vrouw gebruik van kinderopvang. Desgevraagd heeft de vrouw verklaard dat de kosten van kinderopvang voor [minderjarige dochter B.] aanzienlijk hoger zijn dan die voor [minderjarige dochter A.], omdat [minderjarige dochter B.] een groter aantal uren in het kinderdagverblijf doorbrengt met als gevolg dat een hoger uurtarief in rekening wordt gebracht. Ten behoeve van [minderjarige dochter B.] ontvangt de vrouw een kinderopvang- toeslag van € 672,55 per maand, maar dit bedrag en de hiervoor bedoelde bijdrage van € 275,-- zijn ontoereikend om alle kosten van kinderopvang te bestrijden, hetgeen de man niet, althans onvoldoende heeft weersproken. Nu [minderjarige dochter B.] als gevolg van een en ander mede door de vrouw moet worden onderhouden, gaat het hof uit van het Wwb-normbedrag voor een eenoudergezin. Grief 2 van de vrouw is dus gegrond. 4.5.3. Voor wat betreft de lasten van de vrouw gaat het hof uit van de door de rechtbank in de bestreden beschikking vermelde en door partijen in hoger beroep niet ter discussie gestelde bedragen, te weten: - huishuur € 650,-- per maand; - ziektekosten: premie ziektekostenverzekering € 80,-- per maand, premie aanvullende verzekering € 26,-- per maand en op aanslag zelf betaalde inkomensafhankelijke bijdrage Zvw € 58,-- per maand. Hierop strekt in mindering het nominaal deel dat reeds in het Wwb-normbedrag is begrepen. 4.5.4. Het vorenstaande in aanmerking nemende heeft de vrouw een voor kinderalimentatie beschikbare draagkrachtruimte van € 193,-- per maand. De financiële situatie van de man a. het inkomen: 4.6.1. De rechtbank is uitgegaan van een bruto maandsalaris van de man van € 5.425,07, te vermeerderen met vakantiegeld, een dertiende maand, een belaste onkostenvergoeding van € 451,-- per jaar en de belaste werkgeversbijdrage Zvw, en te verminderen met de gebruikelijke inhoudingen, zoals deze uit de als productie 13 bij het inleidend verzoekschrift overgeleg- de salarisspecificatie blijken. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met een forfaitair rendement van € 15.187,-- en met werkelijke inkomsten in box III van € 16.000,--per jaar. 4.6.2. De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat de man gedurende de laatste jaren een inkomen uit vermogen heeft genoten dat een veelvoud bedroeg van het door de rechtbank in aanmerking genomen bedrag van € 16.000,-- per jaar, hetgeen door de man uitdrukkelijk is betwist. 4.6.3. De man is primair van mening dat dient te worden uitgegaan van het door hem in 2006 werkelijk genoten inkomen uit rente en dividend in box III van € 9.000,--. Voor zover het hof met de rechtbank van oordeel is dat dient te worden uitgegaan van een fictief rendement van 4%, is de man van mening dat moet worden uitgegaan van een inkomen in box III van € 14.200,--. Verder heeft de man in zijn verweerschrift tevens houdende incidenteel appel aangevoerd dat zijn werkgeefster - de N.V. Nationale Borg Maatschappij te [vestigingsplaats] - hem te kennen heeft gegeven dat zij het dienstverband met de man wenst te beëindigen, dat hij inmiddels op non-actief is gesteld en dat er rekening mee dient te worden gehouden dat hij vanaf het moment dat het dienstverband eindigt tot het moment waarop hij een andere baan heeft, geen inkomsten heeft. Ter zitting van het hof heeft de man verklaard dat zijn dienstverband per 1 december 2008 is beëindigd. 4.6.4. Voor wat betreft het inkomen van de man uit arbeid gaat het hof tot 1 december 2008 uit van de door de rechtbank in de beschikking, waarvan beroep, vermelde salarisgegevens, die door partijen in hoger beroep niet zijn betwist. De man heeft ter zitting van het hof onweersproken verklaard dat hij in 2008, anders dan in 2007, geen inkomen heeft genoten uit de door hem geëxploiteerde eenmanszaak, een financieel advies bureau. Verder heeft de man ter zitting van het hof verklaard dat hij gedurende de periode van 1 december 2008 tot 5 januari 2009 een werkloosheidsuitkering heeft ontvangen. Op basis van de door de advocaat van de man bij haar voormelde brief van 13 maart 2009 in het geding gebrachte specificatie kan worden becijferd dat deze uitkering neerkwam op ongeveer € 2.185,-- bruto per maand, inclusief vakantiegeld en inclusief ‘vergoeding zorg’. Van 5 januari 2009 tot 25 maart 2009 heeft de man, naar hij ter zitting heeft verklaard, op interim-basis advieswerkzaam- heden - ten behoeve van Eureko -verricht. Nu de man met betrekking tot deze periode geen inkomensgegevens in het geding heeft gebracht, gaat het hof uit van de inkomensgegevens zoals die golden tot 1 december 2008. Verder gaat het hof ervan uit dat de man met ingang van 26 maart 2009 weer in aanmerking komt voor een werkloosheids- uitkering in de orde van grootte van het hiervoor vermelde bedrag van ongeveer € 2.185,-- per maand. 4.6.5. Bij brief d.d. 13 maart 2009 van zijn advocaat heeft de man onder meer het door ABN-AMRO verstrekte persoonlijk Financieel Jaaroverzicht 2008 en de aangifte Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2007 in het geding gebracht. Uit het financieel jaaroverzicht kan worden afgeleid dat het vermogen van de man in de vorm van beleggingen in effecten en op spaar- en privé-rekeningen per 31 december 2007 neerkwam op in totaal € 497.375,--, welk bedrag de man - behoudens één euro verschil - ook in zijn aangifte IB/Ph over 2007 heeft vermeld, en dat het totale vermogen van de man per 31 december 2008 nog neerkwam op in totaal (afgerond) € 255.065,--. Dit laatste bedrag moet nog worden vermeerderd met het bedrag van € 24.900,-- dat de man in het kader van spreiding van risico heeft over¬geboekt naar zijn rekening bij de Postbank, zodat het totale vermogen van de man per 31 december 2008 neerkwam op (€ 255.065 + € 25.045,42, het saldo van de Postbankrekening per ultimo 2008 =) afgerond € 280.110,--. De man is van mening dat de effectendepots ten behoeve van twee kinderen, geboren uit een latere en inmiddels weer verbroken relatie van de man, voor de vaststelling van de omvang van het vermogen van de man buiten beschouwing gelaten dienen te worden. Het hof volgt de man hierin niet, omdat ook in fiscaal opzicht het vermogen van minderjarige kinderen en het inkomen daaruit wordt geacht tot het vermogen en het inkomen van de belastingplichtige te behoren (vgl. ook de aangifte Ib/Ph over 2007 van de man). Uitgaande van de hiervoor vermelde bedragen bedroeg de gemiddelde waarde van de bezittingen over 2008 ((€ 497.375 + € 280.110 =) € 777.485 : 2) afgerond € 388.742,--. Partijen verschillen van mening over de hoogte van het te behalen rendement. De man stelt dat te dier zake rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 9.000,-- (het in 2006 genoten werkelijke inkomen uit vermogen), terwijl de vrouw stelt dat, gelet op de zeer offensieve wijze van beleggingen van een deel van zijn vermogen, een rendement van 10-15% haalbaar moet worden geacht. Gelet op de thans heersende kredietcrisis acht het hof het redelijk uit te gaan van een rendement van 3% over (€ 388.742 - € 20.315 =) € 368.427,-- ofwel afgerond € 11.053,--. Grief 1 van de vrouw faalt dus, terwijl de grieven 2 en 3 van de man slagen. b. de lasten: 4.6.6. Het hof houdt - evenals de rechtbank - rekening met het Wwb-normbedrag voor een zelfstandig wonende alleenstaande. 4.6.7. Daarnaast houdt het hof rekening met de navolgende lasten: - hypotheekrente € 937,-- per maand, premie levensverzekering en servicekosten € 359,-- per maand en forfaitaire eigenaarslasten € 95,-- per maand. Het eigen woningforfait bedraagt € 3.352,--. Deze bedragen blijken uit de bestreden beschikking en staan in hoger beroep niet ter discussie. - ziektekosten: tot 1 december 2008: premie VGZ € 110,72 per maand, inkomensafhankelijke werknemersbijdrage Zvw € 187,-- en eigen risico gemiddeld per maand € 13,--, verminderd met het nominaal deel van € 54,-- per maand dat reeds in het Wwb-normbedrag is begrepen; (conform rechtbank en in hoger beroep niet betwist); van 1 december 2008 tot 25 maart 2009: premie VGZ € 110,72 per maand, inkomensafhankelijke werknemersbijdrage Zvw € 139,-- en eigen risico gemiddeld per maand € 13,--, verminderd met het nominaal deel van 54,-- (in december), respectievelijk € 43,-- per maand vanaf januari 2009) dat reeds in het Wwb-normbedrag is begrepen; met ingang van 25 maart 2009: premie VGZ € 110,72 per maand, inkomensafhankelijke werknemersbijdrage Zvw € 187,-- en eigen risico gemiddeld per maand € 13,--, verminderd met het nominaal deel van € 43,-- per maand dat reeds in het Wwb-normbedrag is begrepen; - kosten omgangsregeling, inclusief reiskosten, € 120,-- per maand (conform rechtbank en in hoger beroep niet betwist). 4.6.8. Bij beschikking van de rechtbank Roermond van 19 december 2007 is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van twee uit een latere en inmiddels weer verbroken relatie geboren kinderen: [minderjarige zoon C.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] en [minderjarige zoon D.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar], vastgesteld op € 472,-- per kind per maand. Rekening houdende met de wettelijke indexering per 1 januari 2008 en per 1 januari 2009 komt deze bijdrage thans neer op € 501,20 per kind per maand. 4.6.9. Uitgaande van de hiervoor vermelde gegevens en rekening houdende met alle fiscale aspecten, waaronder de forfaitaire kinderaftrek voor drie kinderen, heeft de man tot 1 december 2008 een voor kinderalimentatie beschikbare draagkrachtruimte van € 1.518,-- per maand en van € 1.537,-- per maand gedurende de periode van 5 januari 2009 tot 26 maart 2009. Rekening houdende met de door de man ten behoeve van [minderjarige zoon C.] en [minderjarige zoon D.] te betalen onderhoudsbijdragen, resteert voor [minderjarige dochter A.] een alimentatie van € 554,-- per maand, respectievelijk € 535,--. 4.6.10. Gedurende de periode dat de man werkloos was en is (van 1 december 2008 tot 5 januari 2009 en vanaf 26 maart 2009), had en heeft de man echter een negatieve draagkrachtruimte. De vrouw heeft gesteld dat van de man in redelijkheid gevergd kan worden dat hij, voor zover zijn draagkrachtruimte betaling van de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde bijdrage van € 715,-- per maand niet toelaat, inteert op zijn vermogen. Het hof volgt de vrouw hierin slechts ten dele. Bij de berekening van de draagkracht van de man heeft het hof al rekening gehouden met inkomen uit vermogen, zodat het niet redelijk is in die situatie van de man te vergen dat hij inteert op zijn vermogen om betaling van een bijdrage van € 715,-- per maand mogelijk te maken. Van de man kan echter wel gevergd worden dat - gezien de hoge prioriteit die een kinderbijdrage heeft - hij gedurende de periode van zijn werkloosheid de door het hof becijferde bijdrage van € 554,-- respectievelijk € 535,-- per maand vanuit zijn vermogen voldoet, waarbij het hof om fiscale redenen de grens trekt op 1 januari 2009 voor wat betreft de hoogte van het te betalen bedrag. Het hof gaat er daarbij van uit dat het voor de man mogelijk is binnen niet al te lange tijd een baan te vinden met een inkomen in de orde van grootte van het hiervoor onder 4.6.1. vermelde bedrag. 4.7. De man heeft gesteld dat de ten behoeve van [minderjarige dochter A.] te betalen onderhoudsbijdrage dient te worden vastgesteld op basis van een draagkrachtvergelijking. Nu echter de gezamenlijke draagkracht van partijen lager is dan de behoefte van [minderjarige dochter A.], kan een draagkrachtvergelijking achterwege worden gelaten. 4.8. De man heeft voorts verzocht te bepalen dat de vrouw gehouden is om hetgeen door haar teveel is ontvangen aan de man terug te betalen en dat hij gerechtigd is om het bedrag dat hij van de vrouw te vorderen heeft te verrekenen met de aan de vrouw te betalen (toekomstige) bijdrage voor [minderjarige dochter A.]. Aangezien bijdragen als de onderhavige, die van maand tot maand worden verstrekt, ook van maand tot maand worden verbruikt voor het doel waarvoor zij worden verstrekt terwijl niet is gebleken dat de vrouw over financiële middelen tot terugbetaling beschikt, zal het hof bepalen dat geen terugbetaling hoeft en/of verrekening kan plaatsvinden met betrekking tot reeds verschenen en betaalde hogere termijnen. Grief 6 van de man faalt dus. 4.9. Gelet op al het vorenstaande dient te worden beslist, zoals hierna in het dictum staat vermeld. 5. De beslissing Het hof: op het principaal en incidenteel appel: vernietigt de beschikking, waarvan beroep, behoudens voor zover daarbij de proceskosten tussen partijen zijn gecompenseerd, en in zoverre opnieuw rechtdoende: wijzigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 januari 2005 aldus, dat de daarin vastgestelde door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige dochter A.], geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar], nader wordt vastgesteld op: € 554,-- per maand gedurende de periode van 11 januari 2008 tot 31 december 2008 en op € 535,-- per maand met ingang van 1 januari 2009, voor wat de niet verschenen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen; bepaalt, voor zover door de man op basis van het vorenstaande tot heden te veel aan de vrouw terzake van de kinderbijdrage voor [minderjarige dochter A.] is voldaan, dat dit niet door de vrouw behoeft te worden terugbetaald en dat geen verrekening met toekomstige termijnen kan plaatsvinden; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. Pellis, Smeenk-van der Weijden en Van der Velden en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2009.