Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4079

Datum uitspraak2009-05-14
Datum gepubliceerd2009-05-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5563 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering herziening WAO-uitkering. De Raad kan zich verenigen met de beslissing van de rechtbank en de door haar daaraan ten grondslag gelegde motivering. Dit betekent dat ook naar het oordeel van de Raad door het Uwv terecht is beslist dat in verband met de aanvraag van appellant van 2 maart 2006 een wachttijd geldt van 104 weken, zodat appellant per 2 maart 2006 dan wel per vier weken daarna, geen aanspraak op een verhoging van zijn WAO-uitkering aan de wet kan ontlenen. Dat de uitkering van appellant, na de op initiatief van het Uwv uitgevoerde herbeoordeling, wel zonder wachttijd per 15 mei 2007 is herzien, brengt niet met zich mee dat uitgaande van de melding van appellant een verkorte wachttijd geldt.


Uitspraak

07/5563 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 augustus 2007, 06/4700 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 14 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. de Bluts. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende. 1.2. Appellant ontvangt sinds 1990 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die vanaf 1994 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na een herbeoordeling heeft het Uwv op 29 oktober 1999 beslist dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd blijft. 1.3. Bij brief van 2 maart 2006 heeft appellant om een herkeuring gevraagd in verband met verergering van zijn klachten. 1.4. Bij besluit van 7 maart 2006 heeft het Uwv geweigerd de WAO-uitkering van appellant op korte termijn (met een zogenoemde verkorte wachttijd van vier weken) te herzien. Bij besluit van 1 mei 2006 zijn de bezwaren van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de weigering ligt ten grondslag dat in de wet is bepaald dat de WAO-uitkering van appellant pas kan worden herzien nadat een eventuele toename van de arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd (artikel 37 WAO). Daarbij zijn naar het oordeel van het Uwv de in artikel 39 en 39a genoemde uitzonderingen in het geval van appellant niet van toepassing. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 1 mei 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank is blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak van oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd de WAO-uitkering van appellant te herzien, gelet op de in de vorige overweging genoemde wettelijke bepalingen. 3.1. Het hoger beroep richt zich tegen dit oordeel van de rechtbank. Appellant heeft er daarbij op gewezen dat hij inmiddels wel is herkeurd, hetgeen heeft geleid tot een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse. 3.2. Gebleken is dat appellant in 2007 in verband met de aanpassing van het Schattingsbesluit per 1 oktober 2004 op initiatief van het Uwv opnieuw is gekeurd, wat na een nieuwe functieduiding heeft geleid tot een verhoging van zijn WAO-uitkering per 15 mei 2007, de datum van het gesprek tussen appellant en de arbeidsdeskundige, naar de klasse 35 tot 45%. 3.3. Voorts is gebleken dat appellant inmiddels in verband met zijn verzoek tot herziening van 2 maart 2006 en het aflopen van de wachttijd van 104 weken per 27 februari 2008, is herbeoordeeld. Dit heeft geleid tot het besluit van 8 oktober 2008, inhoudende dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd 35 tot 45% bedraagt. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De Raad kan zich verenigen met de beslissing van de rechtbank en de door haar daaraan ten grondslag gelegde motivering. Dit betekent dat ook naar het oordeel van de Raad door het Uwv terecht is beslist dat in verband met de aanvraag van appellant van 2 maart 2006 een wachttijd geldt van 104 weken, zodat appellant per 2 maart 2006 dan wel per vier weken daarna, geen aanspraak op een verhoging van zijn WAO-uitkering aan de wet kan ontlenen. 4.2. Dat de uitkering van appellant, na de op initiatief van het Uwv uitgevoerde herbeoordeling, wel zonder wachttijd per 15 mei 2007 is herzien, brengt niet met zich mee dat uitgaande van de melding van appellant een verkorte wachttijd geldt. De wettelijke bepalingen zoals genoemd in overweging 1.3 staan daaraan in de weg. 5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2009. (get.) A.T. de Kwaasteniet. (get.) A.C.A. Wit. JL