Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4101

Datum uitspraak2009-05-12
Datum gepubliceerd2009-05-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersAWB 08/ 4925 WAV-T2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Boete van € 4.000,-- opgelegd wegens overtreding van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen aan voormalige vennoten van een vennootschap onder firma, waarbij die vennootschap onder firma als werkgever en een der vennoten als werknemer wordt aangemerkt. Evenmin als een natuurlijk persoon door het drijven van een eenmanszaak zichzelf arbeid in de zin van de Wav kan laten verrichten, kan een vennootschap onder firma arbeid laten verrichten door zichzelf: feitelijk de samenwerkende vennoten. Dat sprake zou zijn van een schijnconstructie is onvoldoende gemotiveerd. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.: AWB 08/4925 WAV – T2 Uitspraak in het geding tussen [Eiseres], wonende te [Woonplaats], eiseres, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 30 juli 2008 heeft verweerder aan de twee voormalige vennoten van de vennootschap onder firma [naam v.o.f.], eiseres en [naam mede-vennoot] (hierna: mede-vennoot), een bestuurlijke boete van € 4.000,00 opgelegd op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav). Tegen dit besluit heeft eiseres, mede namens haar mede-vennoot, bij brief van 2 september 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 21 november 2008 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 9 februari 2009 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. Eiseres was aanwezig, vergezeld van haar echtgenoot [naam echtgenoot]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Smit. 2 Overwegingen Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Wav wordt als werkgever aangemerkt degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wav wordt het niet naleven van de artikel 2, eerste lid en 15 van de Wav als beboetbaar feit aangemerkt. Aan het bestreden besluit heeft verweerder – samengevat en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat de vennootschap onder firma de mede-vennoot – een vreemdeling die niet over de benodigde tewerkstellingsvergunning beschikte – arbeid heeft laten verrichten. Eiseres heeft (onder meer) betwist dat sprake is van arbeid laten verrichten als bedoeld in de Wav. De rechtbank oordeelt als volgt. Ter beantwoording staat de rechtsvraag of een vennootschap onder firma een vennoot arbeid kan laten verrichten in de zin van de Wav. De rechtbank stelt hierbij voorop – de beant¬woor¬ding van dezelfde rechtsvraag in haar uitspraak van 2 april 2009, partijen bekend, enigermate aan¬vullend en preciserend – dat een vennootschap onder firma inge¬volge de artikelen 18a en 19d van de Wav met een rechtspersoon gelijk wordt gesteld, in de zin dat zij gelijk een rechts¬persoon de Wav kan overtreden en daarvoor ook naar de boetetarieven die gelden voor een rechts¬per¬soon beboet kan worden. De vraag of sprake is van het laten verrich¬ten van arbeid en het zijn van werkgever als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Wav dient echter aan de hand van de feitelijke situatie te worden beoordeeld, naar volgt uit (onder meer) de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 april 2009 (LJN: BI1118). Evenmin als een natuurlijk persoon door het drijven van een eenmans¬zaak zichzelf arbeid in de zin van de Wav kan laten verrichten, kan daarom de vennoot¬schap onder firma – vermogensrechte¬lijk als maat¬schap in de kern niet meer dan een samenwer¬kings¬¬overeenkomst tussen de vennoten – arbeid laten verrichten door zich¬zelf: feitelijk de samen¬wer¬kende vennoten. Het voorgaande kan anders zijn, indien sprake zou zijn van een schijnconstructie, die ertoe dient te verhullen dat feitelijk sprake is van de situatie dat één of meer der venno¬ten één of meer der andere venno¬ten arbeid laat respectievelijk laten verrichten. Voor zover verweer¬der aan de hand van de door hem naar voren gebrachte feiten en omstan¬dig¬heden heeft willen betogen dat sprake is van een dergelijke schijn¬constructie, is dit standpunt onvol¬doende gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een schijnconstructie van belang is – hetgeen verweerder heeft nagelaten in de beschou¬wing te betrekken – hoe de rechten en verplich¬tingen van de vennoten zijn verdeeld. Daarbij zij aangetekend dat de enkele omstandigheid dat een vennoot beperkt bevoegd is, op zich¬zelf genomen geen grond biedt voor het oordeel dat hij om die reden als werknemer van de vennootschap in plaats van als vennoot moet worden beschouwd (uitspraak van de Afdeling van 24 december 2008, LJN: BG8275). Het bestreden besluit dient derhalve wegens het ontbreken van de ingevolge artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vereiste deugdelijke motivering te worden vernietigd. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar dienen te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. In het verlengde daarvan zal tevens een beslissing omtrent de door eiseres ter zitting verzochte vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase dienen te worden genomen. Voor zover (een deel van) die proceskosten daarvoor in beginsel in aanmerking kan (kunnen) komen, dient verweerder eiseres in de gelegenheid te stellen die proces¬kosten alsnog te specificeren en te onderbouwen. Voor vergoeding van in het onderhavige beroep gemaakte proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding, nu niet is gebleken van aan eiseres beroepsmatig verleende rechtsbijstand, terwijl de meegebrachte getuige bedoeld was om te verklaren omtrent ter zitting namens eiseres gespecificeerde feiten (eiseres was geen werkgever, maar ‘mede-eigenaar’ van de vennootschap; de vreemdeling was niet in loondienst; de vreemdeling kreeg geen salaris, maar een winstaandeel), die echter niet aan het thans bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd en daarom thans niet ter discussie stonden. Derhalve betreffen de eventuele kosten van de getuige geen kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals voor vergoeding vereist ingevolge artikel 8:75 van de Awb. Wel dient aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak, bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 145,-- dient te vergoeden. Aldus gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Kleingeld-Top, griffier. De griffier: De rechter: Uitgesproken in het openbaar op: 12 mei 2009. Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. Afschrift verzonden op: