Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4111

Datum uitspraak2009-05-08
Datum gepubliceerd2009-06-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 09/1764 BESLU
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Uit paragraaf 6 van het BABW vloeit geen vereiste voort dat verzoekers gehoord hadden moeten worden voorafgaand aan het verkeersbesluit. Plaats aanleg duiker, verkeerde berekeningen bij aanleg viaduct en uiteindelijke hoogte viaduct vallen buiten omvang van het geschil. Noodzaak tot omrijden hoofdzakelijk veroorzaakt door verlaging viaduct en niet zozoeer door het onderhavige verkeersbesluit. Niet aannemelijk gemaakt dat financiële schade bedreiging vormt voor voortbestaan bedrijf. Verweerder heeft in redelijkheid de aan artikel 2 van de WVW 1994 ontleende algemene belangen zwaarder mogen laten wegen dat de belangen van verzoekers. Afwijzing verzoek voorlopige voorziening


Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 3 Reg.nr.: AWB 09/1764 BESLU UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening van Aannemersbedrijf [A] BV, Aannemersbedrijf [B] BV, [A], [C], en [D], verzoekers, gemachtigde mr. [E], ter zake van het besluit van 10 februari 2009 van het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle, verweerder, tot tijdelijke afsluiting van de Noordelijke Dwarsweg (te Zevenhuizen) tussen 97/132 tot 40 meter ten noordoosten van de A12 voor de periode van 20 april 2009 tot en met 19 oktober 2009. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 10 maart 2009 bezwaar gemaakt. Voorts is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Derde partij: de Minister van Verkeer en Waterstaat. Het verzoek is op 28 april 2009 ter zitting behandeld. [A] en [C] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [E] als hun raadsman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [F], [G] MSc en ing. [H]. Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [I], ir. [J] en ing. [K]. I OVERWEGINGEN 1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt bij de beoordeling van het onderhavige verzoek van het volgende uitgegaan. 2.1 In opdracht van Rijkswaterstaat worden plannen gerealiseerd die er toe leiden dat de huidige twee aansluitingen Zevenhuizen en Waddinxveen op de A12 komen te vervallen en dat er een nieuwe aansluiting Zevenhuizen/Waddinxveen van de nieuw aan te leggen rondweg Zevenhuizen (N219) op de A12 gerealiseerd wordt. Fase a (inmiddels gereed) omvat de bouw van een nieuw noordelijk deel van het viaduct over de Noordelijke Dwarsweg. Rijkswaterstaat heeft in opdracht van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: het Hoogheemraadschap) het eerste deel van een grote duiker onder de Noordelijke Dwarsweg gemaakt (evenwijdig aan die weg) onder de A12 (binnen het nieuwe viaduct). Tevens heeft ProRail in deze fase een spoortunnel met een hoogte van 3,5 meter aangelegd. Fase b omvat de sloop van het bestaande viaduct in de rijksweg en de bouw van het zuidelijk deel van het nieuwe viaduct, zulks nadat het verkeer van de A12 over het nieuwe noordelijke deel van het viaduct (fase a) is geleid. Tevens wordt het tweede deel van de duiker voor het Hoogheemraadschap aangelegd. Deze fase ligt tussen het reeds gerealiseerde deel van het viaduct in de A12 en de tunnel onder de spoorbaan. 2.2 Bij besluit van 26 juni 2007, bekendgemaakt op 11 juli 2007, heeft verweerder, in verband met fase a, besloten tot tijdelijke afsluiting van de Noordelijke Dwarsweg (te Zevenhuizen) tussen 97/132 tot 40 meter ten noordoosten van de A12 in verband met de realisatie van een tunnel voor de periode van 1,5 jaar, ingaande op 9 juli 2007. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening gevraagd. De bezwaarprocedure loopt nog. Bij uitspraak van 9 augustus 2007 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang (AWB 07/5337 BESLU). 2.3 Vanaf 19 december 2008 is de Noordelijke Dwarsweg weer opengesteld voor het verkeer. 2.4 Bij besluit van 10 februari 2009, bekendgemaakt op 11 februari 2009, heeft verweerder, in verband met fase b, besloten tot afsluiting van hetzelfde gedeelte van de Noordelijke Dwarsweg te Zevenhuizen in verband met de sloop van het bestaande viaduct, de aanleg van een grote duiker voor het Hoogheemraadschap en de bouw van de tweede fase van het nieuwe viaduct in de A12. De afsluiting geldt voor de periode van 20 april 2009 tot en met 19 oktober 2009. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt en het onderhavige verzoek ingediend. 3. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij geen gebruik meer kunnen maken van de vanouds bij het bedrijf aanwezige uitweg. Weliswaar kan omgereden worden, doch dat geeft grote problemen. Het eerdere verkeersbesluit was gebonden aan een bepaalde termijn. Door het nieuwe verkeersbesluit wordt de aanvankelijke termijn veel langer dan destijds is voorgespiegeld. Verzoekers stellen dat zij ernstig worden geschaad in hun bedrijfsbelangen. Zij hebben daartoe onder meer gesteld dat zij genoodzaakt zijn om om te rijden, nu de maximale doorrijhoogte van het viaduct is verlaagd naar 3,5 meter. Verzoekers betwisten dat het technisch bezien niet mogelijk is om de maximale doorrijhoogte van 3,9 meter wederom te realiseren en dat het niet mogelijk is de duiker op een andere plaats te maken. Verzoekers stellen dat zij schade lijden, dat zij hiervan desgevraagd opgave hebben gedaan en dat zij van verweerder geen reactie hebben ontvangen. Tenslotte hebben verzoekers aangevoerd dat geen enkel overleg heeft plaatsgevonden met hun heeft plaatsgevonden. Eerst ter zitting hebben verzoekers aangevoerd dat het besluit van 10 februari 2009 niet kan worden beschouwd als een besluit. Er is sprake van een memo van een ambtenaar aan het college, dat door een paraaf van de wethouder en de burgemeester is geaccordeerd. Voorts is ter zitting aangevoerd dat de bouwvergunning voor de aanleg van met name de betonnen duiker onder het wegdek Noordelijke Dwarsweg nog niet is verleend en dat dit nog steeds bij de gemeente in behandeling is. Het bevreemdt verzoekers dat thans met de werkzaamheden wordt aangevangen. Ook blijkt er een fout gemaakt te zijn in de berekening bij de aanleg van het viaduct. De berekeningen moeten opnieuw worden uitgevoerd en gecontroleerd. Niet duidelijk is waarom de afsluiting toch zal plaatsvinden. Ten slotte is aangevoerd dat niet is gebleken van overleg met het betrokken regionale politiekorps. 4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er nauwelijks verschil is tussen de eerdere en de onderhavige wegafsluiting, met uitzondering van de kortere duur van de afsluiting. 5. Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kunnen verkeersmaatregelen worden genomen die strekken tot: a. het verzekeren van de veiligheid op de weg; b. het beschermen van weggebruikers en passagiers; c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan; d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WVW 1994 - voor zover hier van belang - geschiedt de plaatsing van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit. Op grond van artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) dienen verkeersbesluiten met redenen te zijn omkleed, waarbij in ieder geval wordt aangegeven welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij dient te worden aangegeven welke van de in onder meer artikel 2, eerste lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Op grond van artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps. 6.1 Aannemersbedrijf [A] BV, waaraan [A] is verbonden, is statutair gevestigd te [plaats 1] en bevindt zich feitelijk op het adres [adres 1] te [plaats 2]. Aannemersbedrijf [B] BV, waaraan [C] en [D] zijn verbonden, is gevestigd aan de [adres 2] te [plaats 1]. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Aannemersbedrijf [A] BV als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hierbij wordt in aanmerking genomen het feit dat de Bredeweg te [plaats 2] in de directe nabijheid is gelegen van de [adres 2] te [plaats 1] alsmede de ter zitting door verzoekers gegeven toelichting dat er nauwe verwevenheid bestaat tussen de aannemersbedrijven [A] BV en [B] BV. De verwevenheid betreft onder meer op de nauwe samenwerking tussen de bedrijven, de omstandigheid dat [A] de helft van de bedrijfsruimte van Aannemersbedrijf [B] BV huurt en de omstandigheid dat [C] de helft van de bedrijfsruimte van Aannemersbedrijf [A] BV huurt. 6.2 De voorzieningenrechter overweegt dat het verweerder het collegevoorstel van 28 januari 2009 op 10 februari 2009 heeft behandeld en hiermee akkoord is gegaan, waarna publicatie heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiermee sprake is van een verkeersbesluit. 6.3 Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat een aparte inspraak- en voorlichtingsavond is gehouden op 2 april 2009. De uit het onderhavige verkeersbesluit voortvloeiende werkzaamheden en gevolgen zijn daarbij toegelicht. Bedrijven en burgers konden hiervan kennisnemen. Voorts is informatie op het internet gezet en is het verkeersbesluit gepubliceerd. De voorzieningenrechter overweegt dat uit paragraaf 6 van het BABW geen vereiste voortvloeit dat verzoekers gehoord hadden moeten worden voordat het verkeersbesluit werd genomen. Deze paragraaf ziet alleen op overleg voorafgaand aan het verkeersbesluit met politie, de eigenaar van de weg waarop het verkeersbesluit betrekking heeft, of het bevoegd gezag van andere wegen dan die waarop het verkeersbesluit betrekking heeft maar die wel rechtstreeks en ingrijpend worden beïnvloed. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekers voorafgaand aan het primaire besluit meer mogelijkheden ter inspraak hadden moeten krijgen dan zij hebben gehad. 6.4 Verweerder heeft geen nieuw overleg gevoerd met de politie Hollands Midden ter zake van het onderhavige verkeersbesluit. Ter zake van het eerdere verkeersbesluit van 26 juni 2007 is dit wel geschiedt. Uit de brief van 3 oktober 2006, welke zich bevindt in het dossier met reg.nr. AWB 07/5337 BESLU en waarvan de voorzieningenrechter ambtshalve kennis heeft genomen, blijkt dat de politie met de medio juni/juli 2007 voorgenomen werkzaamheden, inzake het voor een periode van ca. twee jaar afsluiten van de Noordelijke Dwarsweg, heeft ingestemd. Voorts heeft de politie aandacht gevraagd voor de eindsituatie na afronding van alle werkzaamheden. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat de politie bekend was met het totaal aan werkzaamheden en de daarvoor te nemen verkeersbesluiten. Hieruit volgt dat verweerder niet opnieuw overleg diende te voeren met de politie. 6.5 Verweerder heeft ter zitting betwist dat voor de aanleg van de duiker geen bouwvergunning is verleend. Verweerder dient dit, voor alle duidelijkheid, nader te motiveren in de te nemen beslissing op bezwaar. Dit vormt echter geen aanleiding voor toewijzing van het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening. 6.6 Voor zover verzoekers menen dat de duiker op een andere plaats kan worden aangelegd, overweegt de voorzieningenrechter dat dit buiten de omvang van dit geschil valt. Dit geldt ook voor het standpunt met betrekking tot de verkeerde berekeningen ter zake van het viaduct en de (uiteindelijke) hoogte van het viaduct. Tegen de desbetreffende besluiten hadden verzoekers rechtsmiddelen kunnen aanwenden en deze standpunten naar voren kunnen brengen. De voorzieningenrechter overweegt naast het vorenstaande dat niet wordt betwist dat voor de werkzaamheden aan het viaduct (bouw)vergunningen zijn verleend. Verweerder dient bij de te nemen van de beslissing op bezwaar wel in overweging te nemen in hoeverre hetgeen is gesteld met betrekking tot verkeerde berekeningen, wat vooralsnog niet door verweerder is betwist, de verleende (bouw)vergunningen aantasten en welke gevolgen dit heeft voor het onderhavige verkeersbesluit. Nu vooralsnog onvoldoende duidelijkheid bestaat in hoeverre er gevolgen (kunnen) ontstaan die het onderhavige verkeersbesluit raken, kan het vorenstaande niet leiden tot toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. 7. De voorzieningenrechter overweegt voorts als volgt. 7.1 In navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2000 (nr. 200001648/1, LJN: AA8955) moet worden geoordeeld dat het treffen van een verkeersmaatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen, zoals het omrijden, in beginsel voor rekening van betrokkenen behoren te blijven. De bevoegdheid tot het nemen van verkeersmaatregelen kent weliswaar ruime beoordelingsmarges waarbinnen het daartoe bevoegde bestuursorgaan de belangen die bij het nemen van een verkeersbesluit zijn betrokken tegen elkaar afweegt, doch dat neemt niet weg dat zich feiten en/of omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het bestuursorgaan, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het treffen van een verkeersmaatregel heeft kunnen besluiten, dan wel het nadeel daarvan redelijkerwijs niet ten laste van betrokkenen dient te blijven. Of zich een zodanige onevenwichtigheid in de belangenafweging voordoet dient de voorzieningenrechter met terughoudendheid te toetsen. 7.2 De voorzieningenrechter overweegt dat de Aannemersbedrijven [A] en [B] BV niet zijn gesitueerd aan het gedeelte van de Noordelijke Dwarsweg dat als gevolg van het onderhavige verkeersbesluit wordt afgesloten voor alle verkeer en derhalve bereikbaar zijn via de openbare weg. De voorzieningenrechter stelt vast dat de noodzaak tot omrijden, zoals door verzoekers is gesteld, hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door de verlaging van het viaduct en niet zozeer door het onderhavige verkeersbesluit. Zoals in rechtsoverweging 6.6 is vermeld valt dit buiten de omvang van dit geschil. 7.3 Met betrekking tot het standpunt van verzoekers dat zij in hun bedrijfsbelangen worden geschaad en schade hebben geleden, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder inmiddels bezig is met een onderzoek naar de noodzaak van nadeelcompensatie. De door verzoekers geclaimde bedrijfs- en huurdervingskosten worden in dit kader beoordeeld. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de bedrijfsgegevens dienen te worden voorgelegd aan een extern bureau en dat hiermee tijd is gemoeid. De voorzieningen-rechter overweegt dat hieromtrent nadere besluitvorming volgt. Niet aannemelijk is gemaakt dat de financiële schade een bedreiging voor het voortbestaan van het bedrijf vormt. Verzoekers kunnen tegen het uitblijven van een beslissing op hun verzoek rechtsmiddelen aanwenden. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat schadevergoeding niet behoort tot hetgeen bij het verkeersbesluit zelf geregeld moet worden. 7.4 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het doel van de verkeersmaatregel is dat een veilige en werkbare situatie moet worden gecreëerd voor de sloop van het bestaande viaduct, de aanleg van een grote duiker en de bouw van een nieuw viaduct. In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder, gelet op de in het bestreden besluit genoemde en aan artikel 2 van de WVW 1994 ontleende algemene belangen die worden gediend door het bestreden verkeersbesluit, die belangen niet in redelijkheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan de door verzoekers genoemde belangen die zich daartegen zouden verzetten. 8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. 9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. II BESLISSING De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. E. Kouwenhoven, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier A.J. Faasse - van Rossum. Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2009. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.