Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4145

Datum uitspraak2009-05-07
Datum gepubliceerd2009-05-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3637 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Appellant is getroffen door oorlogsgeweld maar er is geen sprake van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. Geen verband tussen appellants psychische klachten en de oorlogservaringen.


Uitspraak

08/3637 WUBO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant] (hierna: appellant), en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 7 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 6 juni 2008, kenmerk BZ 8288, JZ/B70/2008 waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Aldaar is appellant niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant, geboren [in] 1945 in het voormalige Nederlands-Indiƫ, heeft in mei 2007 bij verweerster een aanvraag ingediend om op grond van de Wet in aanmerking te komen voor onder meer een periodieke uitkering. Deze aanvraag heeft appellant gebaseerd op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn ervaringen tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indiƫ en de daarop volgende zogenoemde Bersiap-periode. 1.2. Bij besluit van 5 februari 2008 heeft verweerster erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet, te weten zijn internering in kamp Kledjo te Soerakarta tijdens de Bersiap-periode, maar heeft overigens de aanvraag van appellant afgewezen omdat hij niet voldoet aan het op grond van de Wet geldende vereiste dat sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. Dit standpunt heeft verweerster na door appellant gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Daarbij is in het bijzonder overwogen dat de bij appellant aanwezige psychische klachten geen verband houden met het oorlogsgeweld. 2. Appellant heeft in beroep naar voren gebracht van opvatting te zijn dat er bij hem wel degelijk sprake is van met de oorlogservaringen samenhangende psychische invaliditeit. 3. De Raad overweegt als volgt. 3.1. Naar uit de stukken blijkt, heeft verweerster het standpunt ingenomen dat de bij appellant aanwezige psychische klachten berusten op identiteitsproblematiek met angstige en depressieve stemmingen en zijn voortgekomen uit het niet kunnen accepteren wie hij is door hemzelf en zijn omgeving vanwege zijn afkomst. Dit standpunt van verweerster is in overeenstemming met de adviezen van haar geneeskundig adviseurs, die berusten op medisch onderzoek bij appellant verricht door de arts A.P. Stolk, alsmede op informatie verkregen van appellants huisarts J.H.N. Leloup. 3.2. De Raad heeft in de gedingstukken van medische aard geen aanknopingspunten kunnen vinden om dit standpunt van verweerster voor onjuist te houden. Van de zijde van appellant zijn ook geen medische stukken in geding gebracht, die aanleiding geven te veronderstellen dat een verband tussen appellants psychische klachten en zijn voor de Wet in aanmerking te nemen oorlogservaringen wel aanwezig zou zijn. 3.3. De door appellant geschetste problemen die hij vanaf zijn geboorte heeft onder-vonden hebben met het door hemzelf meegemaakte en voor de Wet als calamiteit geaccepteerde verblijf in kamp Kledjo tijdens de Bersiap-periode niet te maken en kunnen derhalve bij beoordeling van zijn mogelijke aanspraken op grond van de Wet geen rol spelen. 4. Het beroep van appellant moet dus ongegrond verklaard worden. 5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2009. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) I. Mos. HD