
Jurisprudentie
BI4167
Datum uitspraak2009-05-07
Datum gepubliceerd2009-05-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1885 WUV + 08/1886 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1885 WUV + 08/1886 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ontslag van de werknemer die dehuishoudelijke hulp verzorgde. Geen vergoeding van te betalen vakantiegeld. Vakantiegeld is inbegrepen in het vastgestelde uurtarief. Geen bijzondere omstandigheden. Voorziening voor huishoudelijke hulp in Israël. Extra vergoeding severance pay en convalescense pay (vakantiegeld) bij ontslag werknemer die deze hulp verzorgde?
Uitspraak
08/1885 WUV
08/1886 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellanten], Israël (hierna: appellanten),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 7 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben beroep ingesteld tegen besluiten van verweerster van 13 december 2007, met kenmerk respectievelijk BZ 47170, JZ/C85/2007, en BZ 47174, JZ/C85/2007, (hierna: bestreden besluiten), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Appellanten zijn daar niet verschenen, terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan ieder van de appellanten is in het verleden op grond van artikel 20 van de Wet een vergoeding voor 4 uur huishoudelijke hulp per week toegekend. Deze vergoeding wordt berekend naar het in Israël geldende maximale uurtarief van laatstelijk NIS 35,-. In verband met het ontslag van de werknemer die deze hulp verzorgde hebben appellanten bij verweerster een declaratie ingediend betreffende een aan deze werknemer te betalen ontslaguitkering (pitzuim of severance pay) alsmede te betalen vakantiegeld (dmei havra’a of convalescence pay). Bij betalingsbeschikkingen van 1 mei 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten, heeft verweerster wel de onslaguitkering voor vergoeding in aanmerking gebracht maar niet het vakantiegeld. Wat dit laatste betreft is overwogen dat vergoeding zou betekenen dat het maximum uurtarief voor huishoudelijke hulp zou worden overschreden.
1.2. In bezwaar en beroep hebben appellanten betoogd dat werknemers in Israël een wettelijk recht hebben op vakantiegeld zodat de ingediende declaratie ook in dit opzicht op goede gronden berust.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. Namens verweerster is bij verweerschriften en ter zitting, onder verwijzing naar hierover gehanteerde richtlijnen, nader toegelicht dat alleen premies sociale verzekering en belasting (loonheffing) die de betrokkene als werkgever verschuldigd is alsmede de in Israël verschuldigde severance pay boven het vastgestelde maximum uurtarief vergoed worden. Andere extra kosten, zoals vakantiegeld, worden geacht te kunnen worden betaald uit het maximum uurtarief, dat in Israël voor 2007 is gesteld op NIS 35,- terwijl het minimumuurloon in Israël toen NIS 19,95 bedroeg. Ook in Nederland is, aldus verweerster, bij de vergoeding van huishoudelijke hulp op grond van de Wet het vakantiegeld inbegrepen in het vastgestelde uurtarief.
2.2. Gelet op deze nadere toelichting, aan de feitelijke juistheid waarvan de Raad geen reden heeft tot twijfel, acht de Raad de handelwijze van verweerster niet in strijd met een redelijke uitleg en toepassing van artikel 20 van de Wet. De Raad is op grond van hetgeen door appellanten is gesteld niet gebleken van bijzondere omstandigheden die verweerster ertoe hadden moeten brengen om in hun geval een uitzondering te maken.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de bestreden besluiten in rechte kunnen standhouden en de ingestelde beroepen ongegrond dienen te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD