Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4183

Datum uitspraak2009-03-06
Datum gepubliceerd2009-05-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers04/00641
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende bouwt jachten af, repareert jachten en verkoopt jachten. Vanaf oktober is belanghebbende bezig met het afbouwen van een jacht, dat in eigendom toebehoort aan een op Jersey gevestigde Ltd. Cy. Belanghebbende claimt het 0-tarief maar slaagt er niet in aan de hand van boeken en bescheiden aan te tonen dat het betreffende schip bestemd is voor de uitvoer. Beroep ongegrond.


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 04/00641 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.00.000.F.01.2506 over het tijdvak 1 oktober 2000 tot en met 30 juni 2002 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd naar een bedrag van € 39.810. Na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot € 18.896. 1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 273. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 november 2005 te 's-Hertogenbosch voor de tweede meervoudige Belastingkamer van het Hof. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur. Namens belanghebbende is toen, alhoewel zij op regelmatige wijze is opgeroepen, niemand verschenen. 1.4. De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota met als bijlage een brief van 20 oktober 2004 van de heer A, de curator in het faillissement van belanghebbende, per fax toegezonden aan het Hof. Het Hof rekent deze pleitnota met bijlage tot de stukken van het geding. 1.5. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden. 1.6. Het Hof heeft het onderzoek gesloten. 1.7. Het Hof heeft het onderzoek nadien heropend als bedoeld in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). 1.8. Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgehad op 19 december 2008 te 's-Hertogenbosch voor de eerste meervoudige Belastingkamer van het Hof. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer A, curator van belanghebbende, alsmede de Inspecteur, verbonden aan bovengenoemd onderdeel van de rijksbelastingdienst. 1.9. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek wederom gesloten. 1.10. Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter nadere zitting en de geloofwaardige verklaringen van de Inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan: 2.1. Belanghebbende is opgericht op 17 augustus 2001. Enig aandeelhouder van belanghebbende is B Ltd, C 25, D, Verenigd Koninkrijk. Deze rechtspersoon is bestuurder van belanghebbende, evenals de heer E, geboren op 30 oktober 1946 te F (Verenigd Koninkrijk). De heer E is woonachtig te G, Kanaaleilanden. 2.2. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het (af)bouwen, repareren en verkopen van boten. Uit dien hoofde is zij ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968). De activiteiten van belanghebbende worden uitgeoefend aan H-straat 27 te Y. 2.3. Vanaf oktober 2000 verricht belanghebbende afbouwwerkzaamheden aan een casco plezierjacht dat onder de naam J is geregistreerd in het Registry of Shipping and Sea men van Cardiff, Verenigd Koninkrijk. Het casco is gebouwd door K B.V. te L (hierna ook wel: het casco). 2.4. J Ltd, 31 M-Street, N, Kanaaleilanden is de opdrachtgever voor de aan het casco te verrichten werkzaamheden. Tussen deze rechtspersoon en belanghebbende is ten aanzien van de afbouw geen schriftelijke overeenkomst opgesteld. Evenmin zijn er afspraken gemaakt over betalings- en leveringstermijnen. 2.5. Belanghebbende voert de afbouw aan het casco uit op het bedrijfsadres in Y. De onroerende zaak aan dit adres is gedeeltelijk in eigendom bij de heer E. De heer E treedt op als projectleider en wordt daarin bijgestaan door de heer P, die als zaakwaarnemer van de heer E fungeert. 2.6. Bij belanghebbende is door de Inspecteur een boekenonderzoek verricht, waarvan een rapport, gedateerd 17 januari 2003, is opgemaakt. Tijdens dit boekenonderzoek is geconstateerd dat belanghebbende ter zake van de afbouw van het casco in de periode van oktober 2000 tot en met 30 juni 2002 de volgende bedragen heeft ontvangen: fl. 87.000 (2000), fl. 263.000 (2001) en fl. 138.025 (oftewel € 62.633; 2002 eerste half jaar). Belanghebbende heeft geen facturen uitgereikt. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft uitsluitend het antwoord op de volgende vraag: Heeft de Inspecteur terecht de toepassing van het tarief van nihil als bedoeld in artikel 9, lid 2, onderdeel b van de Wet OB 1968 in samenhang met de bij deze wet behorende Tabel II, post a.2 in samenhang met post b. 1 en/of in samenhang met de bij deze wet behorende Tabel II, post b. 5 geweigerd? Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter beide zittingen hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zittingen opgemaakte proces-verbaal. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Het Hof stelt voorop dat op belanghebbende de last rust te bewijzen dat zij recht heeft op toepassing van het tarief van nihil. Gelet op artikel 12 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 dient dit bewijs aan de hand van boeken en bescheiden te worden geleverd. 4.2. Belanghebbende heeft zich voor de toepassing van het tarief van nihil primair beroepen op de post b.5 van de bij de Wet OB 1968 behorende Tabel II en subsidiair op post a.2 van de bij de Wet OB 1968 behorende Tabel II - naar het Hof begrijpt - in samenhang met post b.1 van deze Tabel. 4.3. Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aan de hand van boeken en bescheiden - en overigens ook niet anderszins - aannemelijk gemaakt dat het casco zou worden vervoerd naar een plaats buiten de Gemeenschap, als bedoeld in de bij de Wet OB 1968 behorende Tabel II, post b.5. Mitsdien heeft belanghebbende in zoverre niet aan op de haar rustende bewijslast voldaan. 4.4. Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aan de hand van boeken en bescheiden - en overigens ook niet anderszins - aannemelijk gemaakt dat het casco zou worden uitgevoerd uit de Gemeenschap, zoals bedoeld in de bij de Wet OB 1968 behorende Tabel II, post a.2. Daargelaten of de door belanghebbende verrichte diensten vallen onder de reikwijdte van post b.1 van de bij de Wet OB 1968 behorende Tabel II kan het tarief van nihil niet worden gegrond op deze post, omdat niet sprake is van diensten die worden verricht aan een goed als bedoeld in - voor zover hier van belang - de post a.2. Voor zover belanghebbende met haar subsidiaire stelling bedoeld zou hebben dat belanghebbende het casco zou uitvoeren uit de Gemeenschap faalt deze stelling, omdat enerzijds - zoals hiervoor overwogen - belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat van een dergelijke uitvoer sprake was en anderzijds omdat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de leverancier van het casco zou zijn. 4.5. Alle overige stellingen van de Inspecteur behoeven geen behandeling meer. Slotsom 4.6. Uit het vorenoverwogene volgt, dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Voor dat geval is niet in geschil dat het beroep ongegrond is. 5. Kosten van bezwaar en proceskosten 5.1. Het verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar dient te worden afgewezen, reeds omdat niet om vergoeding van die kosten is verzocht voordat de Inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan, zoals is vereist ingevolge artikel 8:75, lid 1 van de Awb in samenhang met artikel 7:15, lid 3 van de Awb. 5.2. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 6. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan op: 6 maart 2009 door G.J. van Muijen, voorzitter, P. Fortuin en J.C.K.W. Bartel, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden. Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan door beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.