Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4198

Datum uitspraak2009-09-11
Datum gepubliceerd2009-09-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/10717
Statusgepubliceerd


Indicatie

Procesrecht. Huur. Ontvankelijkheid procespartij. Inleidende dagvaarding uitgebracht op naam van een rechtspersoon die vóór de datum van dagvaarding als gevolg van fusie had opgehouden te bestaan en was opgegaan in andere rechtspersoon. Andere rechtspersoon moet vanaf het begin worden beschouwd als materiële procespartij. Gedaagden moeten hebben begrepen dat de procedure van begin af aan door en tegen de rechtsopvolgster werd gevoerd. Het stond de rechtsopvolgster dan ook vrij de partijnaam in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid.


Conclusie anoniem

07/10717 mr. E.M. Wesseling-van Gent Zitting: 8 mei 2009 Conclusie inzake: 1. de stichting Algemene Woningstichting Houten(1) 2. Stichting Viveste h.o.d.n. Algemene Woningstichting Houten tegen 1. [Verweerder 1] 2. [Verweerster 2] In cassatie gaat het uitsluitend om de vraag of het hof eiseres tot cassatie onder 1, AWH, terecht alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar in eerste aanleg ingestelde vorderingen (ontruiming van het gehuurde door verweerders in cassatie, [verweerder] c.s., met nevenvorderingen) op de grond dat AWH vóór aanvang van de procedure in eerste aanleg door fusie was opgehouden te bestaan. 1. Feiten en procesverloop(2) 1.1 AWH verhuurt sinds 31 januari 2003 aan [verweerder] c.s. een woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. Op de huurovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van 1 januari 2003 van toepassing. 1.2 Bij inleidende dagvaarding van 5 september 2006 heeft AWH [verweerder] c.s. in kort geding gedagvaard voor de rechtbank Utrecht, sector kanton, en heeft daarbij - kort gezegd - gevorderd dat [verweerder] c.s. worden veroordeeld om de gehuurde woning binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis te ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels. Aan deze vordering heeft AWH ten grondslag gelegd dat [verweerder] c.s. de gemaakte afspraken dat zij geen overlast aan omwonenden zullen veroorzaken, niet zijn nagekomen. 1.3 [Verweerder] c.s. hebben de vordering gemotiveerd bestreden. 1.4 Na de behandeling ter zitting van 15 september 2006 heeft de kantonrechter [verweerder] c.s. bij vonnis in kort geding van 29 september 2006 veroordeeld om de woning met al wie en al wat zich daarin vanwege [verweerder] c.s. bevindt binnen twee maanden na de betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van AWH te stellen, met machtiging op AWH om de ontruiming zo nodig zelf en op kosten van [verweerder] c.s. uit te voeren met behulp van politie en justitie. De kantonrechter heeft dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. 1.5 [Verweerder] c.s. zijn onder aanvoering van drie grieven van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, en hebben daarbij gevorderd dat het hof dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van AWH alsnog zal afwijzen. 1.6 Tegen de niet verschenen AWH is verstek verleend. 1.7 Bij arrest van 5 december 2006 heeft het hof de in de memorie van grieven verzochte schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het in het vonnis van de kantonrechter gegeven bevel tot ontruiming, opgevat als een incidentele vordering als bedoeld in art. 351 Rv. en vervolgens rechtdoende in dit incident de uitvoerbaarheid bij voorraad van genoemd bevel geschorst en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor het wijzen van arrest. 1.8 AWH heeft ter rolle van 23 januari 2007 het tegen haar verleende verstek gezuiverd, bij memorie van antwoord de grieven gemotiveerd bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis. 1.9 Het hof heeft bij tussenarrest van 6 maart 2007 overwogen dat de eerste alinea van de memorie van antwoord geen andere conclusie toelaat dan dat AWH ten tijde van de inleidende dagvaarding al niet meer bestond als gevolg van een fusie en dat zij thans Stichting Viveste is genaamd. Naar de voorlopige conclusie van het hof leidt het ontbreken van rechts- en procesbevoegdheid bij AWH tot ambtshalve vernietiging van het vonnis van de kantonrechter en tot niet-ontvankelijk verklaring van AWH in haar vorderingen. Het hof heeft de zaak vervolgens naar de rol verwezen voor uitlating van partijen daaromtrent bij akte. 1.10 Na aktewisseling heeft het hof bij arrest van 29 mei 2007 het vonnis van de kantonrechter vernietigd, AWH alsnog niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen en haar veroordeeld in de kosten van beide instanties. 1.11 AWH en eiseres tot cassatie onder 2, Viveste, hebben tegen de arresten van het hof van 6 maart 2007 en 29 mei 2007 tijdig(3) beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] c.s. hebben primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair tot verwerping van het cassatieberoep. Vervolgens hebben [verweerder] c.s. hun standpunt schriftelijk toegelicht. 2. Bespreking van het cassatiemiddel 2.1 Het middel, dat twee onderdelen onderverdeeld in twee subonderdelen bevat, is gericht tegen rechtsoverweging 2.1 van het tussenarrest van 6 maart 2007 en tegen de rechtsoverwegingen 2.2, 2.4, 2.6 en 2.7 van het eindarrest van 29 mei 2007, waarin het hof - voor zover van belang - als volgt heeft geoordeeld: arrest van 6 maart 2007 "Hetgeen de memorie van antwoord van de Stichting onder 1 inhoudt, lijkt geen andere conclusie toe te laten dan dat de stichting Algemene Woningstichting Houten ten tijde van de inleidende dagvaarding als zodanig al niet meer bestond. Dat volgt ook uit het bij dezelfde memorie overgelegde uittreksel uit het handelsregister. Het ontbreken van rechts- en procesbevoegdheid bij de Stichting als degene op wiens naam de procedure is ingeleid, leidt het hof voorlopig tot de conclusie (...) dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat de Stichting alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. (...)" arrest van 29 mei 2007 "2.2(...) Weliswaar heeft de Stichting aangevoerd dat het [verweerder 1] duidelijk was dat met de Stichting zijn verhuurder werd bedoeld, maar dat is niet waar het (...) om gaat. Het gaat erom dat [verweerder 1] en [verweerster 2] begrepen, althans konden begrijpen, door welke (rechts)persoon zij in rechte werden betrokken, zodat zij (onder meer) hun verweer daarop konden afstemmen. De omstandigheid dat uit het handelsregister kenbaar was dat de Stichting had opgehouden te bestaan en dat de Stichting Viveste haar rechtsopvolger was, is in dit verband onvoldoende. [Verweerder 1] en [verweerster 2] (en hun gemachtigde) mochten ervan uitgaan dat de vermelding in de inleidende dagvaarding correct was, zodat voor hen geen aanleiding bestond om het handelsregister te raadplegen. 2.4(...) Onvolkomenheden in de tenaamstelling van de inleidende dagvaarding bergen dan ook het risico in zich dat onduidelijkheid ontstaat over de (rechts)personen tussen wie het vonnis rechtskracht heeft, wat onder meer tot executieperikelen kan leiden. Dit laatste is niet alleen van belang voor de eisende partij (die het geding inleidt met de bedoeling om tegen de gedaagde partij een executoriale titel te verkrijgen), maar ook voor de gedaagde partij, en niet enkel in verband met de mogelijkheid om een eis in reconventie in te stellen. De gedaagde partij zal er immers, in het geval zij in het gelijk wordt gesteld, belang bij hebben om een te haren gunste uitgesproken proceskostenveroordeling op haar wederpartij te kunnen verhalen, in welk belang zij wordt gefrustreerd indien de door haar verkregen titel de naam vermeldt van een wederpartij die niet of niet meer bestaat. (...). 2.6 In verband met de (...) vermelding in de inleidende dagvaarding van de naam van degene op wiens verzoek de betekening ervan geschiedt, acht het hof het in beginsel niet toelaatbaar dat de eisende partij zich bedient van een andere naam dan haar werkelijke naam, hetgeen in geval van een rechtspersoon de statutaire naam is. Het hof wijst er in dit verband nog op dat het beroep van de Stichting op het gebruik van haar handelsnaam miskent dat de inleidende dagvaarding op naam van "de stichting Algemene Woningstichting Houten" (cursivering toegevoegd [door het hof, W-vG]) is uitgebracht. Daarmee is niet de handelsnaam "Algemene Woningstichting Houten" gebruikt, maar is een rechtspersoon als zodanig aangeduid, welke rechtspersoon niet langer bestond. 2.7 Het beroep van de Stichting op art. 66 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is ten onrechte, omdat nietigheid van de dagvaarding niet aan de orde is, maar in plaats daarvan de rechts- en procesbevoegdheid van degene op wiens verzoek de betekening van de inleidende dagvaarding is geschied[...], hetgeen een ontvankelijkheidskwestie is." 2.2 Het middel klaagt in de kern dat het oordeel van het hof dat AWH alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij ten tijde van de inleidende dagvaarding al niet meer bestond, rechtens onjuist is dan wel onbegrijpelijk is gemotiveerd. 2.3 In deze zaak is het hof ambtshalve tot het oordeel is gekomen dat AWH niet-ontvankelijk is in haar vorderingen omdat zij door een fusie niet meer bestond. Dat een rechter ambtshalve de hoedanigheid van een procespartij beoordeelt in het kader van de ontvankelijkheid is juist omdat de procesbevoegdheid van openbare orde is. Het ging in appel echter niet om de ontvankelijkheid van appellanten, [verweerder] c.s., en ook niet om de vraag of in hoger beroep de verkeerde partij was gedagvaard, maar om de procesbevoegdheid in eerste aanleg. 2.4 Ik stel allereerst voorop dat AWH en [verweerder] c.s. zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een volledige, inhoudelijke rechtsstrijd hebben gevoerd over de tussen partijen bestaande huurverhouding waarbij AWH optrad als verhuurster van de woning te [plaats] die werd gehuurd door [verweerder] c.s. alsmede over de reden - de beweerdelijke overlast door de huurders - om in kort geding ontruiming te vorderen. Eerst bij memorie van antwoord in hoger beroep heeft AWH melding gemaakt van het feit dat zij op 30 juni 2006 is gefuseerd met de stichting "Woningstichting dr Schaepman", dat zij thans een stichting is genaamd "Stichting Viveste" en dat Algemene Woningstichting Houten nu nog slechts als handelsnaam wordt gebruikt. In eerste aanleg was AWH de eisende partij, in hoger beroep was zij geïntimeerde en is zij dus (uiteindelijk) verschenen op de tot haar gerichte appeldagvaarding van [verweerder] c.s. In zijn tussenarrest heeft het hof onder 1.4 vastgesteld dat partijen na de memorie van antwoord van AWH de stukken aan het hof hebben overgelegd voor het wijzen van arrest. Daaruit kan worden geconcludeerd dat [verweerder] c.s. na de memorie van antwoord geen akte of pleidooi hebben gevraagd en dus ook de rechtsstrijd op het punt van het niet bestaan van AWH en mitsdien haar ontvankelijkheid in eerste aanleg niet hebben willen aangaan. 2.5 Tweede vooropstelling is het criterium van het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 1992, NJ 1993, 204 en sindsdien vaste rechtspraak, te weten dat beslist dient te worden tussen de werkelijk belanghebbende partijen. Wanneer de oorspronkelijke wederpartij niet meer als materieel belanghebbende is betrokken bij de rechtsbetrekking in geschil, dient in de bewoordingen van de Hoge Raad te worden voorkomen dat enerzijds de vordering niet meer aan de oorspronkelijk eiser kan worden toegewezen omdat deze niet meer de schuldeiser is, en anderzijds de rechtsverkrijgende, na het in kracht van gewijsde gaan van de einduitspraak, daaraan krachtens het gezag van gewijsde (art. 236 Rv.) zou zijn gebonden zonder daartegen een rechtsmiddel te hebben kunnen instellen. De werkelijk belanghebbende moet derhalve als partij aan een proces kunnen deelnemen, opdat deze niet wordt gebonden aan een beslissing waarop hij geen invloed heeft kunnen uitoefenen. Als een procespartij niet meer bestaat is de gedachte dat geen vonnis wordt gewezen ten gunste van of juist tegen een niet-bestaande (rechts)persoon en daarmee over een rechtsverhouding die niet meer bestaat. 2.6 Derde vooropstelling is dat regels geen doel op zichzelf mogen worden. Enerzijds dienen formaliteiten bij uitstek de rechtszekerheid en de ordening van het proces, waardoor partijen weten waaraan ze toe zijn, maar daartegenover staat het belang bij herstel van de gemaakte fout waardoor de (appel)rechter een materiële beoordeling van het geschil kan geven. De rechter dient zich dan ook af te vragen in hoeverre de rechtszekerheid eist dat de hand wordt gehouden aan processuele regels die beogen duidelijkheid te scheppen voor partijen(4). 2.7 Hoofdregel is dat een vordering/rechtsmiddel in beginsel alleen kan worden ingesteld door een ten tijde van die handeling (nog) bestaande procespartij(5). Hetzelfde geldt aan de kant van de verweerder: op straffe van niet-ontvankelijkheid van appellant kan slechts een bestaande rechtspersoon in hoger beroep worden gedagvaard. Opvallend is dat het hof aan dit laatste ambtshalve geen aandacht heeft besteed. Het hof had m.i. moeten overwegen dat het instellen van hoger beroep tegen de niet meer bestaande stichting AWH in dit geval niet tot niet-ontvankelijkheid van [verweerder 1] leidde op de gronden (i) dat [verweerder] c.s. redelijkerwijs niet wisten en niet behoefden te weten dat zich bij AWH een rechtsovergang had voorgedaan nu AWH was opgehouden te bestaan maar niettemin op haar naam een procedure in eerste aanleg was gestart en op die naam was voortgeprocedeerd(6) en (ii) AWH in hoger beroep is verschenen en verweer heeft gevoerd en daarmee blijk ervan heeft gegeven op de hoogte te zijn van het ingestelde rechtsmiddel(7). 2.8 Met betrekking tot de consequentie die het hof uit de fusie heeft getrokken voor de ontvankelijkheid van AWH in eerste aanleg geldt het volgende. Het uitbrengen van een dagvaarding in eerste aanleg of instellen van een rechtsmiddel door een verkeerde (rechts)persoon behoeft niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden indien sprake is van een vergissing en de gedaagde heeft begrepen of redelijkerwijs geacht kan worden te hebben begrepen ten verzoeke van wie de dagvaarding is uitgebracht dan wel door wie het rechtsmiddel in kwestie is aangewend(8). Er kan sprake zijn van zowel een vergissing in de aanduiding van de identiteit van de wederpartij als een vergissing in de zin van het abusievelijk vermelden van de naam van een andere rechtspersoon dan van degene die klaarblijkelijk bedoelt appel in te stellen. 2.9Om te bepalen of de gedaagde heeft begrepen door wie of welke vennootschap hij is gedagvaard kan gebruik worden gemaakt van uitleg van het exploot waarmee de desbetreffende instantie is ingeleid. Ingevolge art. 3:59 BW zijn de art. 3:33 en 3:35 BW op deze uitleg overeenkomstig van toepassing(9). Daarbij dient de waarschuwing van de Hoge Raad in zijn arrest van 22 oktober 2004, NJ 2006, 202 m.nt. HJS ter harte te worden genomen, namelijk dat in verband met de aard van dat stuk en de belangen van de wederpartij, strenge eisen moeten worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van het exploot en meer in het bijzonder aan de omschrijving van de identiteit en de hoedanigheid van degene op wiens verzoek het wordt uitgebracht. Volgens annotator Snijders staat bij de beoordeling van dit soort kwesties de vraag centraal wat betrokkenen hebben begrepen of althans redelijkerwijs hadden moeten begrijpen(10). 2.10 Zoals hiervoor vermeld heeft de stichting Algemene Woningstichting Houten in eerste aanleg in kort geding als verhuurster ontruiming gevorderd van de door [verweerder] c.s. gehuurde woning, op welke vordering [verweerder] c.s. tijdens de behandeling inhoudelijk hebben gerespondeerd en hebben [verweerder] c.s. AWH in hoger beroep gedagvaard om aldaar de rechtsstrijd over de ontruiming voort te zetten. Noch in eerste aanleg noch in hoger beroep is er tot het moment dat partijen fourneerden voor arrest een moment van twijfel geweest over de hoedanigheid van AWH of over de inhoud van het geding. Onder deze omstandigheden ontbreekt m.i. het rechtens te respecteren belang om AWH achteraf alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen(11). 2.11 Vergissingen als onder 2.8 omschreven kunnen worden gerectificeerd mits de vergissing voor de andere partij kenbaar was, deze daardoor niet wordt benadeeld en de rectificatie tijdig is geschied(12). In het onderhavige geval heeft AWH het hof in haar akte na het tussenarrest verzocht in plaats van "Algemene Woningstichting Houten" als eiseres in eerste aanleg/geïntimeerde in appel te lezen: Stichting Viveste. In dit standpunt ligt besloten dat AWH de onjuiste tenaamstelling in de inleidende dagvaarding als een feitelijke vergissing beschouwde. Hoewel in deze akte niet met zoveel woorden om rectificatie is gevraagd en ook in de aanhef ervan de stichting Algemene Woningstichting Houten als geïntimeerde wordt genoemd, had het hof m.i. deze verbetering dienen toe te staan(13). 2.12 Daarbij geldt voorts dat [verweerder] c.s. daarbij waren gebaat in verband met een eventueel verhaal van de proceskosten. Van een benadeling van [verweerder] c.s. als gevolg van een correctie is dan ook geen sprake, temeer nu zij daartoe ook geen omstandigheden hebben aangevoerd(14). 2.13 Haaks op zijn eigen oordeel omtrent het bestaan van AWH als rechtspersoon en het belang van het voorkomen van executieperikelen heeft het hof AWH veroordeeld in de proceskosten. Ook om die reden dienen de bestreden arresten te worden vernietigd. 3. Ontvankelijkheid van AWH in haar cassatieberoep 3.1 Het cassatieberoep dient om ontvankelijk te zijn, te worden ingesteld door een partij die als zodanig bij de bestreden uitspraak betrokken is geweest. Indien deze partij ten tijde van het aanwenden van het rechtsmiddel als gevolg van een fusie is opgegaan in een andere rechtspersoon en derhalve niet meer bestaat, kan het rechtsmiddel uitsluitend worden ingesteld door de rechtsopvolgende rechtspersoon(15), in dit geval Stichting Viveste. 3.2 AWH dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in het door haar ingestelde cassatieberoep. 4. Conclusie De conclusie strekt tot: - niet-ontvankelijkverklaring van AWH in haar cassatieberoep; - vernietiging van de arresten van het hof van 6 maart 2007 en 29 mei 2007 en verwijzing. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden A-G 1 In de cassatiedagvaarding m.i. abusievelijk aangeduid als: "de stichting stichting Algemene Woningstichting Houten". 2 Voor zover thans van belang. Zie omtrent de tot nu toe vastgestelde feiten het arrest van het hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem van 5 december 2006 onder 3 en het vonnis van de kantonrechter Utrecht van 29 september 2006 onder 1.1 en 1.2. 3 De cassatiedagvaarding is op 24 juli 2007 uitgebracht. Op 12 november 2007 is een herstelexploot uitgebracht in verband met het ontbreken van de vermelding van art. 407 lid 1 in verbinding met art. 111 lid 2 onder j Rv. in de cassatiedagvaarding. 4 Zie daarover Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 77 e.v. 5 HR 9 januari 2004, NJ 2005, 222 (MIM/[...]) en HR 10 september 2004, NJ 2005, 223 (O/Euronext). 6 Zie bijv. HR 5 juni 1953, NJ 1953, 268 en HR 10 september 2004, NJ 2005, 223 (O/Euronext). 7 Zie o.m. HR 11 september 1996, NJ 1997, 177 en HR 27 mei 2005, NJ 2006, 598. 8 Zie HR 9 september 1990, NJ 1990, 748 en de conclusie van A-G Ten Kate vóór dit arrest; HR 1 juli 1993, NJ 1995, 43 m.nt. CJHB; HR 20 februari 1998, NJ 1998, 493([...]/ABP); HR 4 december 1998, NJ 1999, 269 ([...]/[...]) en HR 22 juni 2007, NJ 2007, 343 ([...]/[...]). 9 HR 14 december 2007, NJ 2008, 10. Zie ook de MvA II bij art. 3:59, Parl. Gesch. Boek 3, p. 251. 10 In zijn noot onder 3. Zie voor een voorbeeld Hof Amsterdam 14 februari 2008, JBPr 2008, 53 m.nt. B.J. Lukaszewicz en A. Knigge. 11 Vgl. HR 25 november 2005, NJ 2006 en HR 22 juni 2007, NJ 2007, 343 en mijn conclusies vóór deze arresten. 12 HR 4 december 1998, NJ 1999, 269 rov. 3.3. Zie voorts HR 14 december 2007, NJ 2008, 10 rov. 3.4. Zie echter ook: HR 9 januari 2004, NJ 2005, 222, rov. 3.4.1. 13 Zie voor een voorbeeld van een toegestane rectificatie in hoger beroep van de in eerste aanleg en in hoger beroep gevoerde, verkeerde, statutaire naam Hof Arnhem 20 januari 2009, NJF 2009, 101. 14 Zie antwoordakte van 3 april 2007. 15 HR 8 februari 1980, NJ 1980, 316 m.nt. GJS ([...]/Beheer); HR 13 november 1987, NJ 1988, 941 m.nt. WLH ([...]/Staat); HR 9 januari 2004, NJ 2005, 222 m.nt. HJS onder NJ 2005, 224 (MIM/[...]); HR 10 september 2004, NJ 2005, 223 m.nt. HJS onder NJ 2005, 224 (O/Euronext); HR 11 maart 2005, NJ 2005, 224 m.nt. HJS ([...]/Mega) en HR 8 juni 2007, RvdW 2007, 559.


Uitspraak

11 september 2009 Eerste Kamer 07/10717 EV/MD Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: 1. de stichting STICHTING ALGEMENE WONINGSTICHTING HOUTEN, 2. de stichting STICHTING VIVESTE, handelend onder de naam Algemene Woningstichting Houten, beide gevestigd te Houten, EISERESSEN tot cassatie, advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg, t e g e n 1. [Verweerder 1], 2. [Verweerster 2], beiden laatstelijk wonende te [woonplaats], VERWEERDERS in cassatie, advocaat: mr. H.J.W. Alt. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als AWH, Viveste en [verweerder] c.s. 1. Het geding in feitelijke instanties AWH heeft bij exploot van 5 september 2006 [verweerder] c.s. in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter te Utrecht en gevorderd, kort gezegd, [verweerder] c.s. te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis het gehuurde aan de [a-straat 1] te [plaats] te ontruimen en te verlaten onder afgifte van alle sleutels van het gehuurde. [Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden. De kantonrechter heeft, na een behandeling ter zitting, bij vonnis van 29 september 2006 [verweerder] c.s. veroordeeld om de woning met al wie en al wat daarin vanwege [verweerder] c.s. bevindt binnen twee maanden na de betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel te vrije beschikking van AWH te stellen, met machtiging op AWH om de ontruiming zo nodig zelf en op kosten van [verweerder] c.s. uit te voeren met behulp van politie en justitie, en dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen dit vonnis hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Na tussenarresten van 5 december 2006 en 6 maart 2007, heeft het hof bij eindarrest van 29 mei 2007 het vonnis van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, AWH niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. 2. Het geding in cassatie Tegen het tussenarrest van het hof van 6 maart 2007 en zijn eindarrest van 29 mei 2007 hebben AWH en Viveste beroep in cassatie ingesteld. De beide arresten en de cassatiedagvaarding zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. [Verweerder] c.s. hebben primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair tot verwerping van het beroep. De zaak is voor [verweerder] c.s. toegelicht door hun advocaat. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van AWH in haar cassatieberoep en vernietiging van de arresten van het hof van 6 maart 2007 en 29 mei 2007 en verwijzing. De advocaat van [verweerder] c.s. heeft bij brief van 20 mei 2009 op die conclusie gereageerd. 3. Uitgangspunten in cassatie (i) AWH, thans Viveste, verhuurt sedert 31 januari 2003 aan [verweerder] c.s. een woning te [plaats]. (ii) Per 30 juni 2006 heeft AWH opgehouden te bestaan doordat zij met Woningstichting Dr Schaepman te Houten is gefuseerd tot de stichting Viveste. (iii) Viveste handelt ook onder de handelsnaam Algemene Woningstichting Houten. 4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep Nu AWH ten tijde van het uitbrengen van de cassatiedagvaarding niet meer bestond, kon het onderhavige cassatieberoep uitsluitend door haar rechtsopvolgster Viveste worden ingesteld. Daarom dient AWH niet ontvankelijk te worden verklaard in haar beroep. 5. Beoordeling van het middel 5.1 In het onderhavige geding heeft "de stichting Algemene Woningstichting Houten" bij inleidende dagvaarding van 5 september 2006 [verweerder] c.s. in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter te Utrecht tot ontruiming van de woning. Zoals gezegd, bestond AWH toen al niet meer als rechtspersoon. De kantonrechter heeft [verweerder] c.s. tot ontruiming veroordeeld. 5.2 Bij dagvaarding, uitgebracht aan "de stichting Algemene Woningstichting Houten" als wederpartij, zijn [verweerder] c.s. van dat vonnis in hoger beroep gekomen bij het hof. In de procedure in appel is als geïntimeerde verschenen "de stichting Algemene Woningstichting Houten" die bij memorie van antwoord verweer heeft gevoerd, echter onder de mededeling dat de stichting Algemene Woningstichting Houten thans Stichting Viveste was genaamd en dat Algemene Woningstichting Houten nog slechts als handelsnaam door Viveste wordt gebruikt. 5.3 Het hof heeft, naar de kern weergegeven, in het bestreden tussenarrest uit de memorie van antwoord afgeleid dat AWH als stichting ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding niet meer bestond en geoordeeld dat het ontbreken van rechts- en procesbevoegdheid "van de Stichting op wiens naam de procedure is ingeleid", het hof voorlopig tot de conclusie leidde dat het vonnis van de kantonrechter diende te worden vernietigd en dat de Stichting alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De omstandigheid dat de naam "Algemene Woningstichting Houten" door de rechtsopvolgster van de voormalige stichting AWH, de Stichting Viveste, als handelsnaam wordt gebruikt, brengt hierin geen verandering, omdat - daargelaten hoe een zodanig gebruik zich verhoudt tot de verbodsbepaling van art. 4 lid 1 Handelsnaamwet - de naam als bedoeld in art. 45 lid 2, aanhef en onder b, Rv. in het geval van een rechtspersoon de statutaire naam is (rov. 2.1). In het bestreden eindarrest heeft het hof vooropgesteld dat het in het zojuist geciteerde tussenarrest de voorlopige conclusie heeft getrokken dat, omdat de Stichting reeds ten tijde van de inleidende dagvaarding niet meer bestond, zodat rechts- en procesbevoegdheid ontbraken, het vonnis van de kantonrechter diende te worden vernietigd en de Stichting alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk moest worden verklaard (rov. 2.1). Het hof heeft het betoog van de Stichting dat het [verweerder] c.s. duidelijk was dat met "de stichting Algemene Woningstichting Houten" de verhuurster werd bedoeld en zij konden begrijpen door welke rechtspersoon zij in rechte werden betrokken en hun verweer daarop konden afstemmen, verworpen. Daartoe heeft het hof het volgende, samengevat, overwogen. Het hof leest in hetgeen de Stichting naar voren heeft gebracht geen beroep op (concrete) feiten of omstandigheden waaruit zich laat afleiden dat [verweerder] c.s. van de aanvang af hebben begrepen of moeten begrijpen dat de inleidende dagvaarding namens Viveste tegen hen was uitgebracht, bijvoorbeeld omdat bij hen bekend was dat de Stichting door fusie had opgehouden te bestaan en dat Viveste haar rechtsopvolgster was. Weliswaar heeft de Stichting aangevoerd dat het [verweerder] c.s. duidelijk was dat met de Stichting hun verhuurster was bedoeld, maar daarom gaat het niet in dit verband. Het gaat erom dat [verweerder] c.s. begrepen, althans konden begrijpen door welke rechtspersoon zij in rechte werden betrokken, zodat zij hun verweer daarop konden afstemmen. Dat uit het handelsregister kenbaar was dat de Stichting had opgehouden te bestaan en dat Viveste haar rechtsopvolgster was, is onvoldoende. [Verweerder] c.s. mochten uitgaan van de juistheid van de vermelding in de inleidende dagvaarding zodat zij geen aanleiding hadden om het handelsregister te raadplegen (rov. 2.2). Het hof heeft voorts verworpen het betoog van de Stichting dat het mogelijk is rechtspersonen niet onder hun statutaire, maar onder hun in het maatschappelijk verkeer gebruikte naam in rechte te betrekken en dat [verweerder] c.s. geen in rechte te respecteren belang hebben om zich te beroepen op de onjuiste tenaamstelling van de inleidende dagvaarding. Hetgeen het hof daartoe in essentie heeft overwogen kan als volgt worden samengevat. Vermelding in de dagvaarding van de naam van de eisende partij maakt in de eerste plaats duidelijk tegen wie de gedaagde partij zich heeft te verweren en welke inhoudelijke verweren zij aan de tussen haar en de eisende partij bestaande rechtsverhouding kan ontlenen. In de tweede plaats is die vermelding in beginsel bepalend voor de tenaamstelling van het vonnis dat in het bij de dagvaarding ingeleide geding wordt gewezen. Onvolkomenheden in de tenaamstelling van de inleidende dagvaarding bergen dan ook het risico in zich dat onduidelijkheid ontstaat over de (rechts)personen tussen wie het vonnis rechtskracht heeft, wat onder meer tot executieperikelen kan leiden (rov. 2.4). Het is in beginsel niet toelaatbaar dat de eisende partij zich bedient van een andere naam dan haar werkelijke naam, in geval van een rechtspersoon haar statutaire naam. In het onderhavige geval is de inleidende dagvaarding op naam van "de stichting Algemene Woningstichting Houten" uitgebracht. Daarmee is niet de handelsnaam "Algemene Woningstichting Houten" gebruikt, maar is de rechtspersoon als zodanig aangeduid, welke rechtspersoon niet langer bestond (rov. 2.6). De vraag of tegen de achtergrond van de voortschrijdende deformalisering van het burgerlijk procesrecht aanleiding bestaat om de gevolgen van de onjuiste tenaamstelling van de inleidende dagvaarding te nuanceren indien en voorzover [verweerder] c.s. niet daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad, heeft het hof ontkennend beantwoord op grond van het volgende. Deformalisering in gevallen als het onderhavige zou tot gevolg hebben dat de partij die op naam van een niet (meer) bestaande (rechts)persoon de procedure inleidt, daarmee geen enkel risico loopt, omdat zij dat gebrek op een moment dat haar dat uitkomt, kan helen terwijl de wederpartij wel risico loopt zoals in rov. 2.4 is overwogen. Daarom behoort een zodanige deformalisering niet plaats te vinden, afgezien van het geval dat voor de gedaagde partij van de aanvang af duidelijk is geweest wie als eiser beoogt op te treden, welk geval zich hier niet voordoet. Viveste had het geheel in eigen hand te voorkomen dat de dagvaarding uit naam van de niet meer bestaande rechtspersoon werd uitgebracht (rov. 2.9). Op grond van een en ander heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de Stichting alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. 5.4 Het middel richt zich met verschillende klachten tegen de hierboven weergegeven redengeving van het hof. 5.5 Uit de omstandigheid dat AWH reeds ten tijde van de inleidende dagvaarding door fusie was opgegaan in Viveste en laatstgenoemde in de verhouding tot [verweerder] c.s. rechtsopvolgster van AWH is, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat Viveste in deze procedure vanaf het begin moet worden beschouwd als materiële procespartij en dat "de stichting Algemene Woningstichting Houten" in werkelijkheid niet anders kon zijn dan een aanduiding van dezelfde materiële partij. Voorts wordt uit de geding-stukken van de zijde van [verweerder] c.s. in de feitelijke instanties duidelijk dat zij in elk geval hebben begrepen dat het hun verhuurster was die de procedure tegen hen voerde en dus hun wederpartij was en dat zij hun verweer daarop hebben afgestemd. Toen [verweerder] c.s. ermee bekend werden dat AWH niet meer bestond en was opgegaan in Viveste die als gevolg daarvan opvolgend verhuurster was geworden, moeten zij dan ook hebben begrepen dat in werkelijkheid de procedure vanaf het begin door en tegen Viveste als verhuurster werd gevoerd, zij het op naam van de niet meer bestaande AWH. Onder deze omstandigheden stond het Viveste vrij de partijnaam aan haar zijde in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid, juist om de door het hof in rov. 2.4 geschetste risico's ten aanzien van de rechtskracht van de uitspraak en executieperikelen als gevolg van onvolkomenheden in de tenaamstelling te voorkomen. Daarom heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, door het op de daartoe door het hof gebezigde, in het licht van het voorgaande: ongenoegzame, gronden, ontoelaatbaar te achten dat de procedure verder op naam van Viveste zou worden voortgezet. 5.6 De hierop gerichte klachten van het middel slagen, zodat de bestreden arresten niet in stand kunnen blijven. De rechter na verwijzing zal bij de eerste gelegenheid die zich daartoe aandient, Viveste desverzocht moeten toelaten de tenaamstelling aan te passen zoals hiervoor is bedoeld. 6. Beslissing De Hoge Raad: verklaart AWH niet-ontvankelijk in haar beroep; vernietigt het tussenarrest van 6 maart 2007 en het eindarrest van 29 mei 2007 van het gerechtshof te Amsterdam; verwijst de zaak naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing; veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Viveste begroot op € 452,03 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 september 2009.