Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4229

Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-05-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4867 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Belastbaarheid niet overschat. Niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval af te wijken van het oordeel van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige. De stelling dat de functies niet aan haar zijn voorgehouden kan niet slagen, omdat tussen partijen niet in geschil is dat appellante bij het primaire besluit schriftelijk op de hoogte is gebracht van haar theoretische arbeidsmogelijkheden. Noch uit de wet, noch uit de jurisprudentie, vloeit voort dat de functies die aan een schatting ten grondslag worden gelegd met de betrokkene moeten worden besproken.


Uitspraak

08/4867 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 juli 2008, 07/204 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 13 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2009. Appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde Weldam en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 6 september 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 7 november 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard, waarna de rechtbank dat besluit op bezwaar bij uitspraak van 8 augustus 2006 heeft vernietigd wegens schending van de hoorplicht en het Uwv heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. 1.2. Bij besluit van 4 januari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar wederom ongegrond verklaard. 2.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank aanleiding gezien dr. J.W.G. Meissner, psychiater, als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek en hem enkele vragen met betrekking tot de gezondheidstoestand van appellante per de datum in geding gesteld. De deskundige heeft op 29 november 2007 van zijn bevindingen verslag gedaan. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat bij appellante vanuit psychiatrisch oogpunt per de datum in geding niet of nauwelijks beperkingen waren. De deskundige kan instemmen met de in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 30 juli 2004 weergegeven beperkingen. De rechtbank heeft doorslaggevende betekenis toegekend aan het deskundigenoordeel. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in vaste jurisprudentie besloten ligt dat het oordeel van een onafhankelijke, door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige, in beginsel wordt gevolgd. De rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt om in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken en heeft overwogen dat het deskundigenonderzoek volledig en zorgvuldig is en dat de conclusies van de deskundige naar behoren medisch zijn onderbouwd. 2.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen. 3. Appellante heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar de brief van psychiater/psychotherapeut drs. S. Gülsaçan van 17 juni 2008 herhaald dat haar psychische klachten onvoldoende zijn onderkend. Voorts heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het deskundigenonderzoek niet voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. Zij onderbouwt dit standpunt door te verwijzen naar de Richtlijn psychiatrische rapportage van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (hierna: Richtlijn). Tot slot heeft appellante wederom aangevoerd dat de functies haar niet zijn voorgehouden en niet geschikt voor haar zijn te achten. 4.1. De Raad overweegt het volgende. 4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellantes belastbaarheid bij het nemen van het bestreden besluit niet is overschat. De Raad schaart zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. Ook de Raad is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval af te wijken van het oordeel van de deskundige Meissner. De brief van Gülsaçan noch de Richtlijn biedt daartoe enig aanknopingspunt. Met betrekking tot de Richtlijn overweegt de Raad nog dat daargelaten wat de status van deze Richtlijn is voor het onderhavige geding, hij in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding heeft gevonden voor het oordeel dat de rapportage van de deskundige in strijd met de Richtlijn tot stand zou zijn gekomen. 4.3. Voorts ziet de Raad in hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit geen grond om het oordeel van de rechtbank terzake voor onjuist te houden. Ook ten aanzien van dit aspect van het bestreden besluit stelt de Raad zich achter de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad wijst voorts nog op de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige M.B. Ooms-van der Klaauw van 8 oktober 2008 waarin gemotiveerd is ingegaan op de in hoger beroep aangevoerde arbeidskundige bezwaren. Tot slot kan appellantes stelling dat de functies niet aan haar zijn voorgehouden niet slagen, omdat tussen partijen niet in geschil is dat appellante bij het primaire besluit schriftelijk op de hoogte is gebracht van haar theoretische arbeidsmogelijkheden. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 oktober 2007, LJN BB6430, vloeit noch uit de wet, noch uit de jurisprudentie, voort dat de functies die aan een schatting ten grondslag worden gelegd met de betrokkene moeten worden besproken. 4.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009. (get.) C.P.M. van de Kerkhof. (get.) I.R.A. van Raaij. KR