
Jurisprudentie
BI4336
Datum uitspraak2009-05-07
Datum gepubliceerd2009-05-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 09/1259 WRO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 09/1259 WRO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Projectbesluit IJburg 2e fase. Projectbesluit onder de nieuwe WRO.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/1259 WRO
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak tussen:
de stichting Stichting Verantwoord Beheer IJsselmeer, gevestigd te Castricum,
verzoekster 1,
de vereniging IJsselmeervereniging, gevestigd te Castricum,
verzoekster 2,
hierna samen ook: verzoeksters,
gemachtigde van beide verzoeksters: mr. L.D.H. Hamer,
en:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.A. Minderhoud
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
het Projectmanagementbureau van de gemeente Amsterdam,
vergunninghouder,
gemachtigde: mr. N.S.J. Koeman
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder een projectbesluit genomen krachtens artikel 3.10 van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Verzoeksters hebben hiertegen beroep ingesteld en onderhavig verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
De rechter heeft het verzoek behandeld ter zitting van 21 april 2009. Verzoekster 1 en 2 zijn daar verschenen bij hun gemachtigde. Van verzoekster 1 is verschenen de directeur [directeur]. Namens verweerder zijn verschenen: mr. E. Minderhoud, [vertegenwoordiger1 verweerder], [vertegenwoordiger2 verweerder]. Namens vergunninghouder is verschenen: mr. N. Koeman en [projectmanager] de projectmanager.
2. Overwegingen
2.1 Feiten en omstandigheden
2.1.1 Bij aanvraag van 13 februari 2009 heeft vergunninghouder verweerder verzocht om ten behoeve van IJburg 2e fase (een gemengde stedelijke wijk van maximaal 9.200 woningen, kantoren, voorzieningen, winkels, bedrijven etc) met toepassing van artikel 3.10 van de Wro een projectbesluit te nemen. Dit projectbesluit voorziet in het realiseren van een zandplaat, groot 45 hectare en een tijdelijk slibdepot, groot 3,5 hectare, overeenkomstig de bij dit besluit behorende en zodanig gewaarmerkte bescheiden.
Het projectbesluit ziet op het landmaken voor het eerste gedeelte van de eilanden en de realisering van het tijdelijke slib bezinkingsveld.
2.1.2 De Gemeenteraad van Amsterdam heeft bij besluit van 25 juni 2008 de bevoegdheid tot het nemen van een projectbesluit gedelegeerd aan verweerder. Verweerder heeft ten behoeve van het verzoek een ontwerp projectbesluit opgesteld.
Verweerder heeft deze met toepassing van de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (hierna: UOV) tezamen met het “Plan- en besluit Milieu Effect Rapportage IJburg 2e fase, passende beoordeling IJburg 2e fase, besluit MER OOIJ 2e en 3e fase ten behoeve van IJburg tweede fase en oostelijke ontsluitingsweg” (hierna: de MER) ter inzage gelegd. Verzoeksters hebben tegen zowel het projectbesluit als het (ontwerp)MER een zienswijze ingediend.
Verweerder heeft deze zienswijze beantwoord in de "Nota van beantwoording Zienswijze ontwerp projectbesluit landmaken IJburg tweede fase en milieueffectrapportage (MER) IJburg tweede fase/oostelijke ontsluitingsweg IJburg.
2.1.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder positief beslist op bovengenoemde aanvraag. Verweerder heeft aan dit besluit een ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd genaamd "ruimtelijke onderbouwing projectbesluit 45 hectare zandplaat en 3,5 hectare tijdelijk slibbezinkingsveld IJburg tweede fase" van oktober 2008. Verweerder heeft de aanbevelingen van de Commissie MER overgenomen en aan het besluit de volgende voorschriften verbonden:
Het is verboden land te realiseren voordat:
1. vervangende mosselbanken zijn gerealiseerd, naar rato van de door de realisatie van het land bedolven mosselen, dat wil zeggen dat per hectare land 0,6 hectare
mosselbank dient te worden gerealiseerd;
2. ter voorkoming van slibverspreiding, een ringdijk van slibarm zand is gerealiseerd en/of gewerkt wordt met slibschermen of effectief gelijkwaardige technieken;
3. het proceswater dat bij het opspuiten van slibrijk zand boven water vrijkomt door slibbezinkingsvelden wordt geleid voordat het op het IJmeer wordt geloosd,
4. de directeur van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente Amsterdam is bevoegd nadere eisen te stellen omtrent het gebruik van het sproeiponton ter beperking van het geluid, zoals bijvoorbeeld de eis om in de nabijheid van het Haveneiland alleen overdag te sproeien, of om ’s-avonds uit te wijken naar verder van het Haveneiland gelegen sproeivlakken.
Verzoeksters hebben tegen dit besluit beroep aangetekend en onderhavig verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
2.1.4 Verzoeksters voeren het volgende aan:
- Verzoeksters achten het projectbesluit overbodig en onnodig complicerend te meer omdat nog een procedure met betrekking tot de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State loopt. Een projectbesluit is niet geëigend voor een activiteit als de onderhavige, die qua aard en afmeting samenvalt met de eerste fase van de uitvoering van het bestemmingsplan. Een projectbesluit in de nieuwe Wro is alleen geschikt en bestemd voor beperkte doeleinden. Het projectbesluit biedt onvoldoende rechtsbescherming omdat niet wordt tegemoetgekomen aan de ruimtelijke, ecologische, land(water)schappelijke en cultuurhistorische belangen
- Door uitvoering van het projectbesluit en start van de feitelijke aanwininning van land komen verzoeksters voor een voldongen feit staan, terwijl de planologische afweging in het kader van de planprocedure, met inbegrip van de toetsing daarvan in beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) nog moet plaatsvinden. Het achterliggende Ontwerp Bestemmingsplan is, qua aard en uitvoering zeer omstreden. De ecologische en ruimtelijke ingreep is zeer aanzienlijk. Alleen al de door de gemeente overgelegde onderzoeks- en voorbereidinginformatie maakt duidelijk dat de beoordeling en toetsing daarvan op relevante onderdelen in de planprocedure zal moeten plaatsvinden. Het is geenszins een gegeven dat het herziene plan de eindtoets haalt, zoals ook het geval was bij de vorige versie daarvan, die in 2004 vernietigd is door de AbRvS.
- De gevolgen van landmaken zijn grootschalig, ingrijpend en onomkeerbaar. Verzoekers wijzen er op dat de stilte, open ruimte, horizon en de natuur de belangrijkste waarden van het gebied zijn en dat het projectbesluit daarop een ernstige inbreuk maakt. Zij wijzen er op dat het maatschappelijk en bestuurlijk verzet tegen het onderhavige plan groeiende is.
- De financiering van de uitvoering van het voorgenomen Bestemmingsplan is onzeker geworden; het starten van voorafgaande landaanwinningswerkzaamheden is deswege onverantwoord gezien de onomkeerbare (milieu)gevolgen.
- De MER-beoordeling voor de beoogde besluitvorming met betrekking tot het projectbesluit met inbegrip van de daarin opgenomen passende beoordeling, is ontoereikend. Verzoeksters zijn van oordeel dat het plangebied gelet op jurisprudentie van het HvJ EG. ten onrechte buiten de speciale beschermingszone (SBZ) in het Ymeer is gelaten, De beoordeling van de aantasting van natuurwaarden berust dan ook op een onjuiste grondslag. Significante effecten kunnen niet worden uitgesloten. Er is niet gekeken naar mogelijke cumulatief significante effecten. De nieuwe mosselbanken zijn geen mitigerende maatregelen. De compensatiemaatregelen zijn onvoldoende en niet functioneel. De mosselbanken dienen te zijn aangelegd voordat er met de aanlegwerkzaamheden kan worden begonnen. De consequenties van de woningbouw op de nieuwe mosselbanken zijn niet onderzocht. Er dient inzicht te worden verkregen in de komst van waterplanten, omdat deze ten koste zou gaan van driehoeksmosselen.De start van de voorgenomen activiteit dient niet plaats te vinden op basis van een summier projectbesluit, maar, als dat al gebeurt, op integrale afweging in het kader van de bestemmingsplanprocedure.
- Ten aanzien van de overwegingen van verweerder met betrekking tot de woningbouw heeft verzoeksters naar voren gebracht dat verweerder niet goed heeft onderzocht of er alternatieve locaties zijn voor woningbouw, de woningbouw op IJburg 2e fase is te kostbaar, er is geen woningbehoefte en IJburg 2e fase is niet noodzakelijk om planuitval elders op te vallen. Volgens verzoeksters wordt IJburg niet hoog gewaardeerd en is er geen schade als IJburg 2e fase niet wordt gerealiseerd.
2.1.5 Bij fax van 31 maart 2009 heeft verweerder laten weten dat de gemeente Amsterdam voornemens is op 9 mei 2009 te starten met de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van het realiseren van een zandplaat in het IJmeer.
2.1.6. Het verweer van de gemeente als bestuursorgaan en vergunninghouder van het project zal in het navolgende aan de orde komen.
2.2 wettelijke grondslag
2.2.1. Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wro, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.
Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.
Ingevolge artikel 5.1.3, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Hierna: het Bro), bevat een projectbesluit een goede ruimtelijke onderbouwing, waarin zijn neergelegd:
a. een verantwoording van de in het projectbesluit gemaakte keuze van bestemmingen;
b. een beschrijving van de wijze waarop in het projectbesluit rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
c. de uitkomsten van het in artikel 5.1.1 bedoelde overleg;
d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuurswet verrichte onderzoek;
e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het projectbesluit zijn betrokken;
f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het projectbesluit.
2.2.2. Het project is grotendeels gelegen het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP). Gelet op artikel 9.1.4 van de Invoeringswet Wro - voor zover hier van belang - blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van toepassing ten aanzien van een bestemmingsplan, waarvan het ontwerp vóór dat tijdstip ter inzage is gelegd.
De gronden ter plaatse zijn krachtens het AUP bestemd voor "water".
Een deel van het plangebied is nooit bestemd geweest.
2.2.3. Voor het gebied is met ingang van 28 juni 2007 het voorbereidingsbesluit "partiële herziening Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam en bestemmingsplan Buitengebied Diemen" ten behoeve van de tweede fase IJburg voor 2 jaar in werking getreden.
Het ontwerp-bestemmingsplan IJburg Tweede fase, dat (mede) betrekking heeft op het gebied waarin door middel van het projectbesluit van water land wordt gemaakt, heeft eind 2008/begin 2009 ter visie gelegen en wordt naar verwachting in mei 2009 door de gemeenteraad van Amsterdam behandeld.
Overwegingen:
2.3.1. Stichting Verantwoord Beheer IJsselmeer is een samenwerkingsverband van vijf organisaties (IJsselmeervereniging, Stichting Landschap Noord-Holland,Waddenvereniging, It Fryske Gea en de Stichting Flevolandschap) en heeft blijkens haar statuten ten doel het bevorderen van natuurlijke en landschappelijke waarden van het IJsselmeergebied, waarbij zowel de verscheidenheid, ongereptheid, weidsheid en landschappelijke schoonheid, als kwaliteit van bodem, water en lucht, richtinggevend zijn. De IJsselmeervereniging is van oudsher betrokken bij behoud van natuur en kwaliteit van het openwatergebied IJsselmeer, waaronder Markermeer en IJmeer. De rechter ziet geen beletsel verzoeksters als belanghebbenden in het verzoek te ontvangen.
2.3.2. De rechter stelt voorop dat het projectbesluit ziet op de aanleg van de zandplaat van 45 hectare en tijdelijk slibdepot van 3,5 hectare. Verweerder heeft aangevoerd dat de zandplaat nu moet nu worden gerealiseerd omdat de grond nog geruime tijd moet 'inklinken' alvorens de -uiteindelijk beoogde bouw - kan worden gerealiseerd. De rechter deelt niet de stelling van verzoeksters dat het projectbesluit niet geëigend is voor een project als het onderhavige en reeds daarom niet genomen had kunnen worden. Blijkens de wetsgeschiedenis wordt het projectbesluit gezien als een middel voor gefaseerde besluitvorming. Het projectbesluit maakt het mogelijk projectgericht reeds een start te maken met activiteiten die strijdig zijn met de vigerende bestemming of daaraan verbonden regels, vooruitlopend op de wijziging daarvan. Het projectbesluit wordt later gevolgd door aanpassing van het bestemmingsplan. In het onderhavige geval beoogt verweerder dat de aanpassing van het bestemmingsplan zal plaatsvinden door middel van ontwerp-bestemmingsplan IJburg Tweede fase, dat eind 2008/begin 2009 ter visie heeft gelegen en dat een groter oppervlak beslaat. Het projectbesluit vormt een onderdeel van dit ontwerp-bestemmingplan.
Anders dan verzoeksters stellen, volgt uit de wetsgeschiedenis niet dat een projectbesluit uitsluitend geëigend zou zijn voor projecten met beperkte betekenis. Ook ziet de voorzieningenrechter niet in dat het projectbesluit onvoldoende rechtsbescherming zou bieden nu daartegen in twee instanties beroep openstaat.
2.3.3. Aan de orde is de vraag of de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit voldoet aan artikel 3.10 van de Wro, zodat verweerder bevoegd was het projectbesluit te nemen. In de ruimtelijke onderbouwing wordt vermeld dat in het kader van de planvoorbereiding een milieueffectrapport is opgesteld, het MER Planbesluit MER IJburg 2e fase + passende beoordeling IJburg 2e fase, BesluitMER OOIJ 2e + 3e fase. De milieueffecten van de realisatie van 45 hectare land zijn onderzocht en beschreven in het milieueffectrapport en opgenomen in de bijlage “BesluitMER Aanleg van eerste 45 ha van IJburg 2e fase voor projectbesluit Wro”. Hoewel verzoeksters hebben aangevoerd dat ecologische en ruimtelijke ingreep zeer aanzienlijk is, hebben zij geen gegevens naar voren gebracht waaruit blijkt dat de door verweerder en vergunninghoudster overlegde rapportage, waaruit naar voren komt dat zich geen significante effecten zullen voordoen, ondeugdelijk is. Het feit dat de planologische afweging in het kader van de planprocedure IJburg Tweede fase nog moet worden gemaakt, leidt niet tot het oordeel dat verweerder niet door middel van het projectbesluit de fase van het landmaken van 45 hectare kon laten voorafgaan. Het projectbesluit berust immers op de eigen ruimtelijke onderbouwing. De stelling van verzoeksters dat zij door uitvoering van het projectbesluit en start van de feitelijke aanwininning van land verzoeksters voor een voldongen feit komen te staan, leidt evenmin tot het oordeel dat verweerder niet tot de onderhavige besluitvorming kon overgaan.
2.3.4. Ook de stelling van verzoeksters dat het achterliggende Ontwerp Bestemmingsplan , qua aard en uitvoering zeer omstreden is en dat het geenszins een gegeven is dat het herziene plan de eindtoets haalt, leidt niet tot het oordeel dat het onderhavige projectbesluit naar verwachting in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Het ontwerpbestemmingsplan ligt niet ter toetsing voor. Het gaat in deze procedure om het projectbesluit dat een veel beperktere betekenis heeft dan het ontwerp bestemmingsplan. Voorzover verzoeksters met hun stelling hebben beoogd om aan te geven dat de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit een ontoereikende weging van het initiatief geeft van de ruimtelijke inpasbaarheid van de nieuw beoogde bestemming en het nieuwe gebruik van de te realiseren grond, deelt de rechter die stelling niet. Verweerder heeft naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk gemaakt dat de bezwaren die zijn gebleken bij het eerder in procedure gebrachte bestemmingsplan door middel van wijziging in de planvorming en door nadere besluitvorming en nader onderzoek zijn verholpen. In de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit is de ruimtelijke inpasbaarheid van de thans te realiseren zandplaat in het komende bestemmingsplan dan ook voldoende gemotiveerd.
2.3.5. Ingevolge artikel 5.1.3, eerste lid onder f, van het Bro, bevat een projectbesluit een goede ruimtelijke onderbouwing, waarin zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het projectbesluit. Hoofdstuk 5 van de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit bevat die (financiële) onderbouwing van de uitvoerbaarheid van het project. De investeringen die moeten worden gedaan om de eerste 45 hectare land te maken worden
-gelet op deze ruimtelijke onderbouwing- gedekt uit de opbrengsten van de toekomstige woonwijk.Verzoeksters hebben hun stelling dat de financiering van de uitvoering van het voorgenomen bestemmingsplan onzeker is geworden, geenszins aannemelijk gemaakt. Een enkele verwijzing naar de recessie is daartoe onvoldoende. Mede gelet op het grote tekort aan woningen in de regio geeft de motivering dat het project wordt gefinancierd wordt uit de opbrengsten van de woonwijk, voldoende inzicht in de uitvoerbaarheid van het projectbesluit.
2.3.6. De ecologische en natuurbelangen die aan de orde zijn bij de onderhavige ingreep in het gebied zijn afgewogen bij de op 1 augustus 2008 verleende vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet. Het daartegen door verzoekster ingediende bezwaar is op 5 maart 2009 ongegrond verklaard. Tegen de beslissing op bezwaar is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en is aan de Voorzitter een voorlopige voorziening gevraagd. Daarop is nog niet beslist. Met verweerder is de rechter van oordeel dat de discussie over de ecologische aspecten van het landmaken van de 45 hectare en het tijdelijk slibdepot, primair thuishoren in de procedure met betrekking tot de verleende vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet. Dit is slechts anders voorzover in de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit opgenomen passages met betrekking tot milieuaspecten en ecologie zodanig ondeugdelijk zouden zijn dat niet langer van goede ruimtelijke onderbouwing kan worden gesproken.
2.3.7 Het gebied waarop het projectbesluit ziet is niet op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 aangewezen als Speciale Beschermingszone (SBZ). Blijkens de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit is voor het gebied een passende beoordeling opgesteld waarvan de uitkomst is dat de uitvoering van het projectbesluit niet tot significante effecten op de SBZ IJ-meer leidt. Verzoeksters stelling dat de beoordeling van de aantasting van natuurwaarden in de ruimtelijke onderbouwing op een onjuiste grondslag berust omdat het plangebied gelet op jurisprudentie van het HvJ EG. ten onrechte buiten de SBZ in het Ymeer is gelaten, leidt niet tot het oordeel dat het projectbesluit in de bodemprocedure vermoedelijk niet in stand zal kunnen blijven. Verweerder heeft een MER-beoordeling en een groot aantal onderzoekingen verricht, waaruit naar voren komt dat de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit ten aanzien van milieu- en ecologische aspecten berust op een deugdelijk onderzoek naar de aantasting van deze waarden. Verzoeksters hebben niet, bijvoorbeeld door eigen onderzoek, aannemelijk gemaakt dat aantasting van milieuwaarden zal plaatsvinden en dat de ruimtelijke onderbouwing op deze aspecten ontoereikend is. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de onderzoekingen niet zorgvuldig zijn uitgevoerd.
2.3.8. Verzoekster stellen dat mogelijke cumulatief - door verweerder niet onderkende - significante effecten zullen optreden en dat de nieuwe mosselbanken een onvoldoende mitigerende maatregel vormen. Verzoeksters hebben volstaan met de stelling dat de compensatiemaatregelen onvoldoende en niet functioneel zijn zonder de door verweerder verrichte onderzoeken te weerleggen. Nu verweerder uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar (cumulatief) significante effecten en verzoeksters daartegenover geen enkel onderzoek hebben overgelegd waaruit blijkt dat significante effecten optreden, slaagt deze grond niet.
De stelling dat de consequenties van de woningbouw op de nieuwe mosselbanken niet zijn onderzocht, is thans niet aan de orde omdat het projectbesluit niet ziet op woningbouw.
2.3.9. Ook de stelling van verzoeksters dat er eerst inzicht dient te worden verkregen in de komst van waterplanten, omdat deze ten koste zou gaan van driehoeksmosselen, wordt niet gevolgd. Deze stelling dat de (eventuele) komst van waterplanten ten koste zou gaan van de driehoeksmosselen is een stelling van verzoeksters die zij op geen enkele wijze hebben onderbouwd.
2.3.10. Ten aanzien van de overwegingen van verweerder met betrekking tot de woningbouw heeft verzoeksters naar voren gebracht dat verweerder niet goed heeft onderzocht of er alternatieve locaties zijn voor woningbouw, de woningbouw op IJburg 2e fase is te kostbaar, er is geen woningbehoefte en IJburg 2e fase is niet noodzakelijk om planuitval elders op te vallen. Volgens verzoeksters wordt IJburg niet hoog gewaardeerd en is er geen schade als IJburg 2e fase niet wordt gerealiseerd. Zowel in de ruimtelijke onderbouwing als in de MER is de woningbehoefte uitgebreid onderbouwd. Verzoeksters hebben op geen enkele manier aangetoond dat deze behoefte er niet zou zijn of dat het realiseren van IJburg te kostbaar zou zijn. Verder staat in de MER beschreven dat Amsterdam niet op een andere manier kan uitbreiden, zodat niet kan worden volgehouden dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties.
2.3.11. Verzoeksters wijzen er op dat de gevolgen van landmaken grootschalig, ingrijpend en onomkeerbaar zijn. Verzoekers stellen dat de stilte, open ruimte, horizon en de natuur de belangrijkste waarden van het gebied zijn en dat het projectbesluit daarop een ernstige inbreuk maakt. Verweerder en vergunninghouder stellen daartegenover dat de thans aan te vangen werkzaamheden slechts zeer beperkt in omvang zijn en niet leiden tot een onomkeerbare situatie. Gelet op de door vergunninghouder ter zitting gegeven toelichting over het tempo en de omvang de werkzaamheden is aannemelijk geworden dat aan de thans aan de orde zijnde ingreep niet zodanig grote ruimtelijke gevolgen zijn verbonden dat deze onomkeerbaar zijn. Naar verwachting kan immers niet met bouwwerkzaamheden worden gestart voor 2012. Verweerder en vergunninghouder hebben daartegen een spoedeisend belang bij het uitvoeren van de werkzaamheden omdat de grond moet “inklinken” en er thans zand beschikbaar komt uit de vaargeul Amsterdam-Lemmer. In het voorgaande is reeds overwogen dat naar voorlopig oordeel het projectbesluit in de bodemprocedure in stand zal kunnen blijven. Ook de belangenafweging tussen partijen leidt er toe dat geen voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.3.12. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten noch voor vergoeding van het griffiegeld.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2009.
De griffier, De voorzieningenrechter,
is verhinderd te tekenen
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op:
Doc: B