Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4371

Datum uitspraak2009-05-19
Datum gepubliceerd2009-05-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/04363 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening. Veroordeling door de Pr blijft in stand. Nu de aangeboden transactie niet tijdig is betaald, is niet aan de door de OvJ gestelde voorwaarde ter voorkoming van strafvervolging voldaan, zodat het recht op strafvervolging van het OM niet is vervallen.


Uitspraak

19 mei 2009 Strafkamer nr. 08/04363 H Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 2 juni 2006, nummer 16/357577-04, ingediend door mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort, namens: [Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats]. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van "mishandeling" veroordeeld tot een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis. Voorts heeft de Politierechter de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan de aanvraagster een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het vonnis vermeld. 2. De aanvrage tot herziening De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van de aanvrage 3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijk verklaring van een minder zware strafbepaling. 3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek der zaak zou hebben geleid tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging indien reeds toen aan de Politierechter bekend zou zijn geweest dat de aanvraagster op 13 april 2006 was overgegaan tot betaling van het door haar op 18 oktober 2005 geaccepteerde transactieaanbod van € 180,-. 3.3. Die omstandigheid kan echter niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. Het door de aanvraagster geaccepteerde transactieaanbod hield in dat de aanvraagster binnen twee maanden na 18 oktober 2005, welke termijn op verzoek van de raadsvrouwe van de aanvraagster is verlengd tot 13 februari 2006, een transactie van € 180,- zou voldoen. De aanvraagster heeft niet tijdig betaald. Daarmee is niet voldaan aan de door de Officier van Justitie gestelde voorwaarde ter voorkoming van strafvervolging, zodat het recht tot strafvordering van het Openbaar Ministerie niet is vervallen. Een latere betaling van het transactiebedrag kan daarin geen verandering brengen. 3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 mei 2009.