Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4444

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/839386-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een gevangenisstraf van 13 jaren met aftrek van voorarrest en TBS met dwangverpleging voor doodslag van een 77-jarige man op homo-ontmoetingsplaats De Blauwe Kei in Lierop op 26 oktober 2006. Vrijspraak van moord en gekwalificeerde doodslag. Officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging, ondanks verzuim om een aantal zgn. geheimhoudergesprekken tijdig te vernietigen, nu verdachte niet in zijn verdedigingsbelang is geschaad. Verdachte was rond het tijdstip van de levensberoving op de plaats van het misdrijf en zijn DNA is op een drietal plaatsen op de broek van het slachtoffer aangetroffen. Verdachte is kort voor het overlijden van het slachtoffer in het bezit geweest van een soortgelijk mes waarmee het slachtoffer van het leven is beroofd. Hij heeft tevens op de avond van het misdrijf de Lexus personenauto van het slachtoffer getracht te verkopen. Ook is de kleding waarin verdachte op 26 oktober 2006 in de buurt van de plaats van het misdrijf is gezien nimmer bij verdachte aangetroffen. De rechtbank zal voor wat betreft haar overtuiging verdachtes beroep op zijn zwijgrecht in het nadeel van verdachte uitleggen, nu de genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar ook in samenhang met de andere bewijsmiddelen, van verdachte een redelijke verklaring vergen en verdachte deze niet heeft willen geven. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar zijn geestvermogens. Ondanks deze weigering acht de rechtbank zich, onder meer gelet op PBC-rapportage van 1999, voldoende ingelicht omtrent de noodzakelijkheid van de maatregel van tbs.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/839386-06 Datum uitspraak: 20 mei 2009 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats], [adres], thans gedetineerd te: P.I. Breda - HvB De Boschpoort te Breda. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 januari 2009, 8 april 2009 en 6 mei 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 december 2008. Ter terechtzitting van 6 mei 2009 is op vordering van de officier van justitie de tenlastelegging gewijzigd. Een kopie van deze vordering is als bijlage 1 gehecht aan dit vonnis. Met inachtneming van deze wijziging is aan verdachte tenlastegelegd dat: hij op of omstreeks 26 oktober 2006, althans op een tijdstip gelegen in de periode van 26 oktober 2006 tot en met 27 oktober 2006, te Lierop, gemeente Someren, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of in het hoofd en/of in de borst en/of in de pols en/of in de schaamstreek (boven de penis), althans in het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden en/of een hoeveelheid dennennaalden en/of plantaardig materiaal en/of aarde in de mondholte en/of keelholte van die [slachtoffer] geduwd/gebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; (bovenomschreven feit betreft expliciet het in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf "moord"); Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 26 oktober 2006, althans op een tijdstip gelegen in de periode van 26 oktober 2006 tot en met 27 oktober 2006, te Lierop, gemeente Someren, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals, en/of in het hoofd en/of in de borst en/of in de pols en/of in de schaamstreek (boven de penis), althans in het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden en/of een hoeveelheid dennennaalden en/of plantaardig materiaal en/of aarde in de mondholte en/of keelholte van die [slachtoffer] geduwd/gebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het op of omstreeks 26 oktober 2006, althans op een tijdstip gelegen in de periode van 26 oktober 2006 tot en met 27 oktober 2006, te Lierop, gemeente Someren, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen van een autosleutel en/of een portemonnee (met inhoud) en/of een kentekenbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit (te weten voornoemde diefstal) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren; (artikel 288 / 287 van het Wetboek van Strafrecht); meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 26 oktober 2006, althans op een tijdstip gelegen in de periode van 26 oktober 2006 tot en met 27 oktober 2006, te Lierop, gemeente Someren, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een autosleutel en/of een portemonnee (met inhoud) en/of een kentekenbewijs, in elk geval enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd met geweld tegen die [slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of in het hoofd en/of in de borst en/of in de pols en/of in de schaamstreek (boven de penis), althans in het lichaam, van die [slachtoffer] steken en/of snijden en/of het duwen/brengen van een hoeveelheid dennennaalden en/of plantaardig materiaal en/of aarde in de mondholte en/of keelholte van die [slachtoffer], welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad ; (artikel 312 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht). De formele voorvragen. De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Door de verdediging is betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging. Zij heeft daartoe kort samengevat aangevoerd dat er op betrekkelijk grote schaal zogenaamde geheimhoudergesprekken zijn afgeluisterd en opgenomen en dat deze niet tijdig zijn vernietigd. Bovendien zijn deze gesprekken uitgewerkt en hebben zij maandenlang ter inzage gelegen voor de leden van het opsporingsteam in de onderhavige zaak. Hierdoor is volgens de verdediging op grootschalige en langdurige wijze in strijd gehandeld met de regelgeving die op dit punt geldt voor de politie en het openbaar ministerie. Het niet tijdig vernietigen van de geheimhoudergesprekken is ook in strijd met de grondslagen van het strafprocesrecht en levert een schending van de procesrechtelijke belangen van verdachte op. De verdediging stelt zich daarom op het standpunt dat het openbaar ministerie zijn vervolgingsrecht heeft verspeeld. De officier van justitie heeft aangevoerd dat slechts een aantal geheimhoudergesprekken in strijd met het wettelijke kader niet tijdig is vernietigd. Bij ontdekking hiervan door het parket is direct de opdracht gegeven aan de politie om zo snel mogelijk alle (mogelijke) geheimhoudergesprekken op te sporen en te (doen) vernietigen. In de visie van de officier van justitie is er sprake geweest van omissies en onzorgvuldigheid, doch dient enkel met die constatering te worden volstaan, omdat wel degelijk een continue stroom van geheimhoudergesprekken tijdig door de politie aan het parket is voorgelegd en ook vernietigd. Van belang hierbij is volgens de officier van justitie dat de inhoud van de niet tijdig vernietigde geheimhoudergesprekken niet is gebruikt voor het onderzoek. De officier van justitie is van mening dat het verzuim de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet raakt. De rechtbank overweegt het volgende. Naar aanleiding van de levensberoving van [slachtoffer] op homo-ontmoetingsplaats De Blauwe Kei in Lierop werd op 27 oktober 2006 onder de naam ‘Lexus’ een Team Grootschalig Onderzoek (TGO) opgestart. Vrij snel na aanvang van dit onderzoek werd telecommunicatie afgeluisterd. In de loop van het onderzoek zijn ongeveer 28.000 telecom-contacten verwerkt, waarvan ongeveer 22.000 door verdachte zijn gevoerd.1 In de maand juni 2007 werd teamleider [verbalisant 1] deelgenoot gemaakt van het feit dat binnen genoemd onderzoek een aantal geheimhoudergesprekken niet op de juiste wijze was verwerkt. De gesprekken die door verdachte werden gevoerd en die werden herkend als zijnde geheimhoudergesprekken werden alsnog door middel van een proces-verbaal artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering per fax naar het openbaar ministerie verzonden. Alle vastleggingen van deze tapgesprekken zijn uiteindelijk uit de systemen verwijderd.2 Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat in strijd met het bepaalde in artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen een aantal afgeluisterde en opgenomen geheimhoudergesprekken niet tijdig is vernietigd. Het niet tijdig vernietigen van geheimhoudergesprekken levert op een vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek dat niet meer kan worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Ingevolge artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter in zulk een geval daaraan niettemin een sanctie verbinden, waarvan de zwaarste is die van niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging. Bij de toepassing van genoemd eerste lid dient de rechter ingevolge het tweede lid rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. De rechtbank zal hierna op deze drie genoemde criteria ingaan. Het belang dat het geschonden voorschrift dient. Aan het in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde verschoningsrecht ligt ten grondslag dat een ieder die zich om hulp of bijstand richt tot de in dit artikel genoemde hulpverleners, onder wie de advocaat, er op moet kunnen rekenen dat hetgeen hij aan hen toevertrouwt, geheim blijft. De wetgever heeft dat zo belangrijk gevonden dat de waarheidsvinding in een strafzaak daarvoor in het algemeen moet wijken. Toegespitst op de advocaat als geheimhouder is het verschoningsrecht van essentieel belang voor het contact tussen de advocaat en zijn cliënt en daarmee voor een goed functionerende verdediging, die op haar beurt weer mede bepalend is voor de kwaliteit van de rechtspleging. Artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen dienen ertoe om het verschoningsrecht te waarborgen door voor te schrijven dat de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken die onder het verschoningsrecht vallen, zo snel mogelijk en op afdoende wijze dient te worden vernietigd. Aldus wordt beoogd te verzekeren dat die inhoud geen deel uitmaakt van de processtukken en dat daarop in het verdere verloop van het strafproces geen acht wordt geslagen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat in de onderhavige zaak door de niet tijdige vernietiging van een aantal geheimhoudergesprekken essentiële voorschriften niet steeds in acht zijn genomen. De ernst van het verzuim. De rechtbank constateert dat eerst in de maand december 2007 de exacte omvang van het aantal niet tijdig vernietigde geheimhoudergesprekken bekend was. In de periode maart tot en met mei 2007 bleken er 35 geheimhoudergesprekken naar raadslieden of afgeleiden hiervan en 109 overige geheimhoudergesprekken zoals GGZ en huisartsen of afgeleiden hiervan te zijn geweest die niet volgens de voorgeschreven procedure waren verwerkt. Kort nadat de officier van justitie van het verzuim op de hoogte is geraakt (6 december 2007) heeft deze de rechter-commissaris hiervan op de hoogte gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet (tijdig) vernietigen van geheimhoudergesprekken een ernstig verzuim. Hierbij dient wel in aanmerking te worden genomen dat het in het onderhavige geval slechts een beperkt aantal gesprekken betreft, namelijk 144 van in totaal ruim 22.000 telecomcontacten. Deze zijn na ontdekking daarvan direct op de voorgeschreven wijze verwijderd. Voorts acht de rechtbank nog van belang dat niet alleen gesprekken tussen verdachte en diens raadsman niet tijdig zijn vernietigd, maar ook gesprekken met andersoortige geheimhouders, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een indicatie vormt dat het verzuim niet specifiek gericht is geweest op gesprekken tussen verdachte en zijn raadsman. Onzorgvuldigheden zoals hiervoor geconstateerd zijn van een geheel andere orde dan gevallen waarin de politie en/of het openbaar ministerie de intentie zouden hebben gehad om door het niet voldoen aan de regels met betrekking tot geheimhoudergesprekken informatie te verwerven die voor het opsporingsonderzoek van belang zou zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat sprake is van het laatstgenoemde. Het nadeel dat door het verzuim werd veroorzaakt. De rechtbank is gelet op de processen-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1]3 en verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]4 van oordeel dat de inhoud van bedoelde geheimhoudergesprekken niet in sturende zin of anderszins van invloed is geweest op het opsporingsonderzoek in de onderhavige zaak. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte niet in zijn belangen is geschaad. Van belang hierbij is dat de rechtbank geen kennis heeft genomen van de inhoud van deze gesprekken. Conclusie. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een zodanige ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Het verweer strekkende tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in verband met het niet tijdig vernietigen van geheimhoudergesprekken wordt daarom verworpen. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook geen overige omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan derhalve worden ontvangen in zijn vervolging. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. Vrijspraak t.a.v. primaire feit en subsidiaire (impliciet primair) feit. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het in de tenlastelegging expliciet als ‘moord’ omschreven primaire feit, alsmede de onder het subsidiaire feit (impliciet primair) tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag niet wettig en overtuigend bewezen zijn, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. De bewijsmiddelen. De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn: * een dossier van de politie Brabant Zuid-Oost, Divisie Recherche, onder de naam 22TG6013 “Lexus”, met dossiernummer PL1900/06-010195, bestaande uit 8 ordners, in totaal 3215 bladzijden (hierna te noemen: einddossier); * een NFI deskundigenrapportage, opgemaakt en ondertekend d.d. 28 april 2009 door dr. R.J. Bink; * een NFI deskundigenrapportage, opgemaakt en ondertekend d.d. 28 april 2009 door dr. R.J. Bink en ing. M.J. van der Scheer. De vaststaande feiten. Op 26 oktober 2006 rond 19.55 uur meldde getuige [getuige 1] via alarmnummer 112 dat op de parkeerplaats bij homo-ontmoetingsplaats De Blauwe Kei aan de Hogeweg in Lierop, gemeente Someren, een verlaten personenauto stond. [getuige 1] verklaarde dat dit de auto betrof van een hem bekende bezoeker van deze homo-ontmoetingsplaats, een man op leeftijd.5 De personenauto betrof een zwarte Lexus voorzien van kenteken [kentekennummer] die op naam stond gesteld van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1929.6 [slachtoffer] is op 26 oktober 2006 tussen 15.30 uur en 16.15 uur nog in leven gezien op De Blauwe Kei.7 [getuige 1] verklaarde dat hij het vreemd vond dat de zwarte Lexus op genoemd tijdstip nog steeds op de parkeerplaats stond, omdat [slachtoffer] altijd voor het donker weg was.8 [slachtoffer] had altijd vaste gewoontes. Hij ging elke dag rond 12.00 uur weg bij zijn woning in Eindhoven en was tussen 17.00 en 18.00 uur weer thuis.9 Op 26 oktober 2006 om 23.0210 uur heeft [getuige 1] nogmaals de politie gealarmeerd, omdat de zwarte Lexus nog steeds op de parkeerplaats stond. Na een zoekactie werd op 27 oktober 2006 rond 09.20 uur in een dicht bosperceel aan genoemde Hogeweg in Lierop het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen.11 Bij [slachtoffer] is de dood ingetreden door de gevolgen van vele steek- en snijletsels, waaronder in zijn hals, hoofd, linker- en rechterborstkast, rechterpols en rechts boven de penis, en verstikking. Tot diep in de mond- en keelholte is een hoeveelheid op dennennaalden gelijkend plantaardig materiaal aangetroffen. Al deze letsels zijn bij het leven ontstaan en zijn het gevolg geweest van de inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld zoals door bijvoorbeeld steken en snijden met één of meerdere messen.12 Op de plaats van het misdrijf is onder het stoffelijk overschot van [slachtoffer] een zwartkleurig kunststof plaatje met aan de achterzijde een stuk metaal aangetroffen.13 Genoemde zwarte Lexus is op 27 oktober 2006 om 03.10 uur door de politie van genoemde parkeerplaats weg getakeld.14 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging. De officier van justitie heeft op gronden verwoord in zijn schriftelijk requisitoir geconcludeerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De verdediging heeft in zijn pleitnota vrijspraak bepleit bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht voor haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden van belang. 1. De aanwezigheid van verdachte op De Blauwe Kei op 26 én 22 oktober 2006. Verdachte heeft in zijn ter terechtzitting van 6 mei 2009 overgelegde schriftelijke verklaring aangegeven dat hij in oktober 2006 een aantal keren op homo-ontmoetingsplaats De Blauwe Kei in Lierop is geweest. Op onder meer de vraag of verdachte daar op 26 oktober 2006 is geweest heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. Getuige [getuige 6] (ook wel [bijnaam] genoemd) heeft verklaard dat hij op 26 oktober 2006 rond 15.00 uur op de homo-ontmoetingsplaats een persoon met een donkergroene Opel heeft gezien in de directe nabijheid van de Lexus van [slachtoffer]. [getuige 6] heeft deze persoon beschreven als iemand die uit de gemeente (gemeente) zou komen en een grote tatoeage van een kop op zijn arm zou hebben.15 Deze tatoeage was door getuige [getuige 6] gezien bij een eerder sekscontact met deze man. Deze man keek een beetje scheel.16 Van verdachte is bekend dat hij een groen/blauwe Opel heeft,17 dat hij in (gemeente) woonde,18 dat hij tatoeages heeft en dat hij soms loenst.19 Bij een op 13 februari 2007 gehouden meervoudige fotobewijsconfrontatie heeft getuige [getuige 6] verdachte niet uitdrukkelijk herkend.20 Bij het zien van de foto van verdachte (foto 5) twijfelde hij echter wel.21 In zijn verhoor op dezelfde dag heeft [getuige 6] verklaard dat hij bij de fotoconfrontatie een man heeft gezien die erg veel leek op de man die hij op 26 oktober 2006 om 15.00 uur had gezien.22 Op 24 april 2007 heeft [getuige 6] in een onderhoud met verbalisanten verklaard dat hij voor 100 procent zeker wist dat de door hem bedoelde man op de foto de man was geweest met wie hij seks had gehad en die hij op 26 oktober 2006 op De Blauwe Kei had gezien.23 Getuige [getuige 6] heeft gezien dat ‘de man uit (gemeente)’ eind september 2006 seks heeft gehad waarbij meerdere mannen aanwezig waren, waaronder de hierna te noemen getuige [getuige 7]. Deze [getuige 7] zou volgens [getuige 6] in het verleden in de (adres) een winkel hebben gehad.24 Getuige [getuige 7] heeft verdachte bij een enkelvoudige fotoconfrontatie herkend van een sekscontact op De Blauwe Kei in augustus of september 2006. Een week na dit sekscontact heeft getuige (getuige) daar enkele mannen gezien die seks met elkaar hadden, onder wie verdachte en getuige [getuige 6], welke laatste hij omschrijft als ‘de man met het sjaaltje’.25 Voorts heeft getuige [getuige 7] verklaard dat hij in het verleden een winkel heeft gehad in de (adres).26 De rechtbank leidt uit de verklaringen van getuige [getuige 6], in samenhang bezien met de verklaringen van getuige [getuige 7], af dat verdachte op 26 oktober 2006 omstreeks 15.00 uur op De Blauwe Kei aanwezig was. Dat verdachte op 26 oktober 2006 op De Blauwe Kei aanwezig was, vindt bevestiging in een getapt telefoongesprek waarin verdachte aan zijn ex-echtgenote [getuige 8] heeft verteld dat hij ‘die wagen’ bij De Blauwe Kei heeft zien staan ‘toen dat gebeurd was schijnbaar’. Het telefoongesprek ging over deze zaak.27 De rechtbank acht voorts van belang de verklaring van getuige [getuige 9] met betrekking tot een incident op De Blauwe Kei op 22 oktober 2006. Getuige [getuige 9] heeft verdachte in een op 16 januari 2007 gehouden meervoudige fotoconfrontatie herkend.28 [getuige 9] heeft op 17 januari 2007 verklaard dat hij verdachte op 22 oktober 2006 op De Blauwe Kei heeft gezien. Verdachte droeg op dat moment een zwarte jeansbroek en witte Nike schoenen. [getuige 9] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat die man (verdachte) achter [slachtoffer] aan liep en diens aandacht wilde trekken.29 [getuige 9] heeft het bosperceel waar verdachte op 22 oktober 2006 is ingelopen aangewezen op een kaart.30 De FTO heeft onder meer op een foto aangegeven de afgelegen plek waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] uiteindelijk is gevonden.31 De rechtbank constateert dat dit hetzelfde bosperceel betreft. Het is blijkens de foto’s in het dossier een dichtbegroeid bosperceel dat tevens moeilijker toegankelijk is. Op de verklaring van [getuige 9] met betrekking tot het door hem op 22 oktober 2006 bij verdachte waargenomen wapen zal de rechtbank hierna onder punt 2 ingaan. 2. Mes. Zoals hierboven is weergegeven is onder het stoffelijk overschot van [slachtoffer] een stukje kunststof/metaal aangetroffen. Het betrof een zwart gegoten kunststof plaatje met aan de achterzijde een stuk metaal. Twee van de vier zijkanten waren breukranden. Eén breukrand was gedeeltelijk geoxideerd, terwijl de breukrand aan de andere zijde van het plaatje vermoedelijk een verse breuklijn was. Het kunststofgedeelte en het metalen plaatje waren door twee messing popnagels aan elkaar bevestigd. Onderzoek van de politie naar dit spoor wees uit dat dit zeer wel mogelijk afkomstig is van een inklapbaar mes, voorzien van een heft van gietmetaal, waarop ook met messing popnagels kunststofplaatjes zijn bevestigd. Een dergelijk mes was bij de politie-academie aanwezig en is in het onderzoek gebruikt. De kleur, het materiaal, de vorm en de afmetingen van het spoor pasten bij eerdergenoemd mes. Ook de wijze van bevestiging door de messing popnagels was identiek.32 De rechtbank heeft zich door bestudering van de foto’s vergewist van genoemde gelijkenissen. De rechtbank acht gelet op deze gelijkenissen, het feit dat dit stukje kunststof/metaal onder het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen, [slachtoffer] door messteken om het leven is gekomen en het feit dat het stukje kunststof een verse breukrand heeft, zeer waarschijnlijk dat dit aangetroffen stuk kunststof/metaal onderdeel is geweest van het mes waarmee [slachtoffer] van het leven is beroofd. [getuige 9] heeft verklaard dat verdachte bij of na het sekscontact op 22 oktober 2006 een wapen op de grond liet vallen, dat aanvankelijk door hem ‘een soort boksbeugel’ werd genoemd. Hij omschreef het wapen als een zwart of donkerkleurig metalen rechthoekig ding met aan een zijde drie rondingen waaraan iets zat dat blinkt. Aan [getuige 9] is twee keer een – naar de rechtbank begrijpt: ingeklapt – mes getoond, soortgelijk aan het mes waarvan kan worden aangenomen dat dit het gebruikte wapen is geweest waarmee [slachtoffer] van het leven is beroofd: één keer met stootplaat en één keer zonder. [getuige 9] heeft – kort gezegd – verklaard dat de grootte en het formaat van het mes overeenkomen met het mes dat hij op 22 oktober 2006 bij verdachte heeft gezien, maar (bij de eerste keer tonen) dat het mes niet volledig overeenkomt, met name omdat de stootrand niet op het wapen zat.33 De rechtbank constateert dat de hierboven vermelde beschrijving, die getuige [getuige 9] heeft gegeven van het wapen dat hij op 22 oktober 2006 uit de broek van verdachte heeft zien vallen, grotendeels overeenkomt met het mes, waarvan kan worden aangenomen dat dit het gebruikte wapen is geweest waarmee [slachtoffer] van het leven is beroofd. In een tapgesprek dat [getuige 9] op 15 november 2006 heeft gevoerd blijkt dat hij over het door de politie aan hem getoonde mes heeft gesproken. [getuige 9] heeft in dit tapgesprek (zakelijk weergegeven) verklaard dat het mes gigantisch veel leek op het mes dat hij bij verdachte heeft gezien.34 Aan getuige [getuige 10], een goede bekende van verdachte, is een mes gelijkend op het mes dat is gebruikt bij de levensberoving van [slachtoffer] getoond. [getuige 10] heeft verklaard dat verdachte ongeveer 10 tot 12 jaar geleden een soortgelijk mes heeft gehad. Het mes lag in een kistje in de garage van de ouderlijke woning van verdachte in (gemeente). [getuige 10] heeft verklaard dat de uitsparingen nabij de stootplaat ontbraken en heeft deze uitsparingen op de foto van het mes (blz. 1550) doorgestreept.35 De rechtbank stelt vast dat de beschrijvingen van getuigen [getuige 10] en [getuige 9] met betrekking tot het mes vrijwel geheel overeenkomen. Hoewel [getuige 10] heeft verklaard over een periode van 10 tot 12 jaren geleden, heeft de rechtbank geen reden om aan te nemen dat [getuige 10] in strijd met de waarheid heeft verklaard. Bij doorzoekingen in de woning(en) van verdachte is voornoemd wapen overigens niet gevonden. Verdachte heeft zich ook op dit punt beroepen op zijn zwijgrecht. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank sterke aanwijzingen aanwezig dat [slachtoffer] om het leven is gebracht met een mes soortgelijk aan een mes dat heeft toebehoord aan verdachte en dat hij op 22 oktober 2006 op De Blauwe Kei bij zich had. 3. De verdwenen kleding van verdachte. Getuige [getuige 9] heeft verklaard dat verdachte op 22 oktober 2006 op De Blauwe Kei een zwarte jeansbroek en witte Nike sportschoenen droeg.36 Volgens de hierna nog nader te noemen getuige [getuige 12] droeg verdachte in de avond van 26 oktober 2006 een donkerblauwe trui en een versleten spijkerbroek.37 De politie heeft onder meer bij de doorzoekingen de kleding van verdachte in beslag genomen. Getuige [getuige 13], de toenmalige echtgenote van verdachte, heeft op verzoek van de politie de inbeslaggenomen en voor haar uitgestalde kleding van verdachte bekeken. [getuige 13] heeft verklaard dat zij onder meer een paar witte sportschoenen, een zwarte spijkerbroek met vale verticale strepen en een donkerblauw fleecevest met rode kraag mist. [getuige 13] heeft daarbij verklaard dat het fleecevest het favoriete vest van verdachte was.38 Met betrekking tot de zwarte spijkerbroek heeft zij verklaard dat verdachte deze vaak droeg.39 In het tapgesprek van 16 maart 2007 tussen [getuige 13] en verdachte heeft verdachte gesproken over de witte sportschoenen. Verdachte heeft gezegd dat deze schoenen niet kwijt waren, maar dat zij deze schoenen al eerder hadden weggegooid. Dit wordt op dat moment nog bevestigd door [getuige 13].40 In haar verklaring van 11 november 2008 heeft [getuige 13] echter verklaard dat de verklaring van verdachte dat de witte sportschoenen reeds voor de verhuizing (in december 200541) waren weggegooid, niet klopte. Volgens [getuige 13] waren de witte sportschoenen van verdachte wel mee verhuisd. Verdachte liep volgens haar regelmatig op deze sportschoenen en ineens waren zij weg.42 De rechtbank constateert dat de kleding waarin verdachte op 22 en 26 oktober 2006 is gezien, is verdwenen. Verdachte heeft ook hiervoor geen verklaring willen geven. 4. De verklaringen van getuige [getuige 12] Getuige [getuige 12], een voormalige overbuurman van verdachte, heeft meerdere verklaringen afgelegd die inhouden dat verdachte op enig moment in de avonduren aan hem een zwarte Lexus heeft aangeboden. In zijn verklaring van 14 december 2006 heeft [getuige 12] verklaard dat hij met verdachte een reis naar Ede heeft gemaakt.43 In zijn verklaring van 2 februari 2007 heeft [getuige 12] verklaard dat hij op 25 oktober 2006 een chemokuur heeft ondergaan.44 [getuige 12] heeft uit deze twee gebeurtenissen geconcludeerd dat verdachte in de avond van 26 oktober 2006 bij hem in zijn woning is geweest. Toen heeft verdachte volgens [getuige 12] een Lexus te koop aangeboden. Verdachte heeft toen volgens [getuige 12] een (gedeelte van een) kentekenbewijs getoond en gezegd dat hij tevens in het bezit was van de sleutel. Getuige [getuige 12] heeft het gedeelte van het kentekenbewijs echter niet bekeken.45 Diezelfde avond heeft [getuige 12] volgens zijn verklaring 100 euro aan verdachte geleend.46 De rechtbank stelt vast dat meerdere getuigen hebben verklaard dat [slachtoffer] zijn portemonnee en/of autopapieren (al dan niet in een doorzichtig mapje) vrijwel altijd in de achterzak van zijn broek bewaarde.47 De rechtbank constateert dat noch op de plaats waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is aangetroffen, noch in de zwarte Lexus van [slachtoffer] of een andere plaats het kentekenbewijs en de sleutel(s) van deze Lexus zijn aangetroffen. De verklaring van [getuige 12] dat verdachte hem in de avond van 26 oktober 2006 een zwarte Lexus heeft aangeboden, wordt op meerdere punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. In een tapgesprek tussen [getuige 13] en verdachte heeft verdachte gezegd dat hij in de avond van 26 oktober 2006 bij [getuige 12] is geweest.48 In zijn verklaring van 24 november 2006 heeft verdachte voorts verklaard dat hij na 19 oktober 2006 nog contact met [getuige 12] heeft gehad en toen 100 euro van [getuige 12] heeft geleend. Verdachte heeft daarbij nog verklaard dat [getuige 12] kennelijk naar Ede moest en dat hij aanbood om mee te reizen, omdat hij die dag toch vrij was.49 Tenslotte wordt de verklaring van [getuige 12] op onderdelen bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 14]. Zij heeft verklaard dat verdachte in de avond voordat [getuige 12] en verdachte een vrachtje naar Ede hebben gebracht in de woning van [getuige 12] is geweest en dat toen daar door [getuige 12] 100 euro aan verdachte werd gegeven.50 Getuige [getuige 12] heeft verklaard dat verdachte tijdens de rit naar Ede (op 27 oktober 2006) bleef spreken over de zwarte Lexus en dat [getuige 12] deze auto van hem moest kopen. Bij herhaling zei verdachte dat het zou gaan om een vrij nieuwe auto die er erg goed uitzag.51 Op een bepaald moment heeft getuige [getuige 12] tegen verdachte gezegd dat hij bij thuiskomst de zwarte Lexus met kenteken en sleutel maar moest halen. [getuige 12] heeft toen tegen verdachte verteld dat hij zou kijken of hij de auto kon verkopen en dat hij daarvoor naar een autobedrijf zou gaan. Vervolgens is verdachte de auto gaan ophalen en is [getuige 12] naar garagebedrijf [naam garagebedrijf] te Geldrop gereden om daar te informeren of men geïnteresseerd was in een dergelijke Lexus, aldus [getuige 12].52 Getuige [getuige 16] heeft de verklaring van [getuige 12] bevestigd. [getuige 16] heeft verklaard dat hij in het weekend van 28 en 29 oktober 2006 met [getuige 17] naar Polen is gegaan. Hij is er zeker van dat hem vóór dat weekend door een man een Lexus is aangeboden.53 [getuige 16] heeft dit tegen genoemde [getuige 17] verteld54 en deze heeft dit ook bevestigd.55 Nadat [getuige 12] bij genoemd garagebedrijf is vertrokken heeft hij volgens zijn verklaring verdachte gebeld op zijn mobiele telefoon. Het gesprek was kort en kwam er op neer dat verdachte de auto naar [getuige 12] toe moest brengen.56 Deze verklaring wordt bevestigd door historische printgegevens waaruit blijkt dat op 27 oktober 2006 om 15.55 uur telefonisch contact is geweest tussen de mobiele telefoon van [getuige 12] en de mobiele telefoon van verdachte.57 Enig moment later is verdachte volgens [getuige 12] gearriveerd bij de woning van [getuige 12]. Verdachte heeft in de woning tegen [getuige 12] gezegd dat de zwarte Lexus er niet meer stond. Op dat moment was verdachte volgens [getuige 12] enigszins paniekerig.58 De rechtbank constateert, zoals hierboven onder de vaststaande feiten reeds is verwoord, dat de zwarte Lexus van [slachtoffer] op 27 oktober 2006 om 03.10 uur door de politie is weg getakeld van de parkeerplaats bij De Blauwe Kei. De vraag of de in de avond van 26 oktober 2006 door verdachte aan [getuige 12] aangeboden zwarte Lexus de auto van [slachtoffer] betreft beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende. De rechtbank vindt in het tapgesprek van 12 december 2006 tussen [getuige 8] en verdachte op meerdere punten bevestiging van hetgeen [getuige 12] heeft verklaard. Verdachte heeft in dit tapgesprek tegen [getuige 8] gezegd dat hij vaak langs de Blauwe Kei fietste. Verdachte heeft gezegd dat hij “toen dat gebeurd was schijnbaar” die wagen heeft gezien.59 Dat verdachte daarmee de zwarte Lexus van [slachtoffer] bedoelde leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte in dat gesprek letterlijk heeft gezegd: “Daar stond, het gaat over die een zwarte wagen, Lexus, schijnbaar”. Die wagen “stond er ’s middags en ’s avonds en niemand erbij en helemaal niks erin”. Kennelijk heeft verdachte over [getuige 12] gesproken in dit tapgesprek als hij zegt “Ik zeg ja, ik zeg als je een wagen moet hebben daar staat er nog ene, een zwarte. Dat schijnt een Lexus te zijn (…). Ik zeg daar staat er nog een in de bossen (…) die zag ik ’s middags goed staan en ’s avonds stond die er ook nog”60 Uit de verklaringen van [getuige 12] in combinatie met genoemd tapgesprek leidt de rechtbank af dat verdachte in de avond van 26 oktober 2006, en aldus rond het tijdstip van de levensberoving van [slachtoffer], aan [getuige 12] de zwarte Lexus van [slachtoffer] te koop heeft aangeboden. Daarbij heeft verdachte een gedeelte van een kentekenbewijs getoond en gezegd dat hij een sleutel van die auto had. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 12] onbetrouwbaar zijn, omdat hij en verdachte in onmin met elkaar leefden. De rechtbank merkt op dat inderdaad uit het dossier blijkt dat verdachte en [getuige 12] ruzie hadden en over en weer aangifte tegen elkaar hebben gedaan. Zij hecht niettemin waarde aan de verklaringen van [getuige 12] omtrent het door verdachte te koop aanbieden van een Lexus op 26 en 27 oktober 2006, omdat deze verklaringen op belangrijke punten worden ondersteund door de verklaringen van [getuige 14], [getuige 16], [getuige 17], de telefoongegevens en door de inhoud van bovengenoemd tapgesprek. Verdachte heeft ook ten aanzien van de door hem aangeboden zwarte Lexus geen verklaring willen afleggen. 5. Het aangetroffen DNA-materiaal van verdachte en het slachtoffer. De spijkerbroek die [slachtoffer] droeg op het moment dat hij van het leven werd beroofd, is onderzocht op de aanwezigheid van biologische sporen. Uit de NFI rapportage van 11 mei 2007 is gebleken dat op drie plaatsen op en in de broek van [slachtoffer] DNA-materiaal (bloed/celmateriaal) van verdachte is aangetroffen, te weten op de binnenrand van de achterzak, linksachter (spoor BPA479#14), op de binnenrand van de achterzak, rechtsachter (spoor BPA479#15), en op de broeksluiting (spoor BPA479#10). Het betreffen telkens DNA-mengprofielen waaruit een DNA-hoofdprofiel en een DNA-nevenprofiel kunnen worden afgeleid. Het afgeleide hoofdprofiel is gelijk aan het DNA-profiel van [slachtoffer]. De DNA-kenmerken in het DNA-nevenprofiel zijn gelijk aan de desbetreffende DNA-kenmerken in het DNA-profiel van verdachte. Ten aanzien van het aangetroffen bloed/celmateriaal van verdachte op de binnenrand van de broekzak, linksachter, (spoor BPA479#14) is de berekende frequentie van het afgeleide DNA-nevenprofiel in de bemonstering kleiner dan één of één miljard. Ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man dit DNA-profiel heeft is kleiner dan één op één miljard.61 Blijkens een recent NFI-rapport is onderzocht of het DNA-materiaal van verdachte via secondary transfer, ofwel indirecte overdracht (na een eerder contact met verdachte) op de broek van [slachtoffer] terecht kan zijn gekomen. De conclusie van genoemd rapport luidt dat dit minder waarschijnlijk is dan dat er sprake was van directe overdracht.62 De rechtbank gaat uit van de juistheid van de bovengenoemde conclusies van het NFI. Het op drie plaatsen op de broek van het slachtoffer aangetroffen DNA-materiaal van verdachte vormt dus een sterke aanwijzing dat hijzelf fysiek in contact met het slachtoffer is geweest. Opvallend is daarbij dat het DNA-materiaal van verdachte op de binnenranden van de achterzakken van de broek van het slachtoffer is aangetroffen. De rechtbank merkt hierbij op dat het slachtoffer, zoals reeds eerder is overwogen, zijn portemonnee en/of autopapieren normaalgesproken in zijn achterzak droeg en dat deze nooit zijn teruggevonden. Het NFI heeft verder onderzocht of het bloed dat in het mengprofiel van het biologische spoor op de binnenrand van de linker achterzak van de broek is aangetroffen van [slachtoffer] of verdachte is geweest. Het NFI heeft gerapporteerd dat kan worden aangenomen dat het DNA-profiel van de prominent aanwezige donor van het biologisch materiaal afkomstig is van bloed in de desbetreffende bemonstering. Aangenomen kan dus worden dat het aangetroffen bloed in het mengprofiel van [slachtoffer] kan zijn, aldus het NFI.63 Blijkens een ander recent NFI-rapport is voorts onderzocht of dit bloedspoor een zogenaamd doordrukspoor betreft. Geconcludeerd is door het NFI dat dit geen bloedspoor betreft dat vanaf de buitenkant naar de binnenzijde van de broekzak is doorgedrukt of vanaf het lichaam van het slachtoffer is doorgedrukt.64 Uit het feit dat er bloed van het slachtoffer in zijn linkerbroekzak is aangetroffen en dat dit géén doordrukspoor betreft, leidt de rechtbank af dat iemand dus bloed in die broekzak heeft gebracht. De rechtbank acht dit een belangrijk gegeven, dat er op wijst dat er een verband was tussen de inhoud van de broekzakken van het slachtoffer en de verwondingen die hem zijn toegebracht, die tot zijn dood hebben geleid. Het is mogelijk dat het slachtoffer zelf met zijn handen het bloed in zijn broekzak heeft gebracht, maar gelet op de ernstige verwondingen die het slachtoffer had, moet hij in doodstrijd zijn geweest en acht de rechtbank deze mogelijkheid onwaarschijnlijk. Er zijn geen aanwijzingen dat het slachtoffer al eerder bloedde. De rechtbank gaat er op grond van het eerder besproken aangetroffen DNA-materiaal van verdachte in de broekzakken van het slachtoffer vanuit dat verdachte degene is geweest die het bloed van het slachtoffer in die broekzak heeft gebracht. Nu er geen aanwijzingen zijn dat een derde de geweldshandelingen heeft uitgevoerd, acht de rechtbank – in het licht van het hiervoor onder 1 tot en met 5 besprokene – de conclusie gerechtvaardigd dat verdachte degene is geweest die het geweld tegen het slachtoffer heeft uitgeoefend. 6. Het beroep van verdachte op zijn zwijgrecht. Zoals hiervoor al meermalen door de rechtbank is aangegeven heeft verdachte zich gedurende vrijwel het gehele onderzoek beroepen op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting van 6 mei 2009 heeft verdachte een brief overgelegd. Daarin heeft verdachte verklaard dat hij in oktober 2006 een aantal keren op De Blauwe Kei in Lierop is geweest en daar seksueel contact heeft gehad met mannen. Daarnaast heeft verdachte enige betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] ontkend. Verdachte heeft voorts in deze brief geschreven dat hij zich niet kan herinneren of hij [slachtoffer] eerder heeft gezien of met hem contact heeft gehad, hoe hard verdachte ook nadenkt. Op vragen, waaronder de vraag of verdachte in de middag van 26 oktober 2006 aanwezig is geweest op De Blauwe Kei, wenste verdachte geen antwoord te geven. De rechtbank stelt voorop dat het zwijgrecht een hoog rechtsgoed is. De verdachte heeft het – tot de kern van een eerlijk proces behorend – recht zich niet strafrechtelijk te hoeven belasten en niet te antwoorden op vragen. Volgens vaste jurisprudentie65 kan de omstandigheid dat verdachte heeft geweigerd vragen te beantwoorden op zichzelf niet tot het bewijs gebezigd worden, maar dat brengt niet met zich mee dat een rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het bewijsmateriaal zou mogen betrekken. Ook het EHRM huldigt deze opvatting: ‘On the one hand, it is self-evident that it is incompatible with the immunities under consideration to base a conviction solely or mainly on the accused’s silence or on a refusal to answer questions or to give evidence himself. On the other hand, the Court deems it equally obvious that these immunities cannot and should not prevent that the accused’s silence, in situations which clearly call for an explanation from him, be taken into account in assessing the persuasiveness of the evidence adduced by the prosecution.”66 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte nagelaten om ten aanzien van de navolgende feiten en omstandigheden, die naar het oordeel van de rechtbank in onderling verband en samenhang bezien redengevend moeten worden geacht voor het bewijs, een redelijke verklaring af te leggen: - de omstandigheid dat verdachte op 26 oktober 2006 rond het tijdstip waarop [slachtoffer] voor het laatst in leven is gezien volgens getuige [getuige 6] aanwezig is geweest op De Blauwe Kei in Lierop, terwijl ook uit een getapt telefoongesprek van verdachte blijkt dat hij daar die dag is geweest; - de omstandigheid dat verdachte op 22 oktober 2006 volgens getuige [getuige 9] aanwezig is geweest op De Blauwe Kei in Lierop en dat hij toen [slachtoffer] heeft gevolgd en contact wilde leggen met [slachtoffer] op hetzelfde afgelegen bosperceel waar vijf dagen later het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is gevonden; - de omstandigheid dat, volgens de verklaring van getuige [getuige 9], verdachte op 22 oktober 2006 tijdens een seksueel contact met voornoemde [getuige 9] in het bezit is geweest van een wapen soortgelijk aan het mes waar [slachtoffer] waarschijnlijk mee om het leven is gebracht en dat het wapen van verdachte is verdwenen; - de omstandigheid dat de door getuige [getuige 13] genoemde kledingstukken van verdachte, welke hij vermoedelijk volgens de verklaringen van getuigen [getuige 9] en [getuige 12] op 22 oktober 2006 en op de dag van het misdrijf heeft gedragen, zijn verdwenen; - de omstandigheid dat verdachte volgens getuige [getuige 12] op de avond van het misdrijf en de daarop volgende dag heeft geprobeerd een zwarte Lexus aan [getuige 12] te verkopen, waarbij verdachte een kentekenbewijs liet zien en zei dat hij de sleutel had, terwijl uit een getapt telefoongesprek van verdachte blijkt dat het om de Lexus van het slachtoffer ging; - het feit dat op de broek van [slachtoffer] een drietal DNA-sporen van verdachte is aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank vergen bovengenoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker ook in samenhang met de andere bewijsmiddelen, van verdachte een redelijke verklaring. Nu verdachte deze niet heeft willen geven, zal de rechtbank dit voor wat betreft de overtuiging in het nadeel van verdachte uitleggen. Conclusie. Op grond van de vaststaande feiten en hetgeen hiervoor onder 1 tot en met 6 is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk om het leven heeft gebracht. Dit leidt tot de volgende bewezenverklaring. De bewezenverklaring. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte subsidiair op 26 oktober 2006 te Lierop, gemeente Someren, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes in de hals en in het hoofd en in de borst en in de pols en in de schaamstreek boven de penis gestoken en/of gesneden en een hoeveelheid dennennaalden en/of plantaardig materiaal en/of aarde in de mondholte en/of keelholte van die [slachtoffer] geduwd/gebracht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. De oplegging van de straf en de maatregel. De eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank het advies uitbrengt dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen nadat tweederde van de op te leggen gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht. Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft een integrale vrijspraak bepleit en heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat. Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verdachte heeft op een gruwelijke wijze de 77-jarige [slachtoffer] van het leven beroofd. Verdachte heeft aan het slachtoffer het kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Aan diverse nabestaanden van het slachtoffer is hierdoor onherstelbaar leed aangedaan. Ook heeft het handelen van verdachte en zijn proceshouding veel onzekerheid veroorzaakt bij de nabestaanden, hetgeen ter terechtzitting van 6 mei 2009 is verwoord door de zus van het slachtoffer. Feiten als het onderhavige dragen een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en hebben ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht, met name bij bezoekers van homo-ontmoetingsplaats De Blauwe Kei in Lierop. Blijkens een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 11 november 2008 is verdachte door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 10 maart 2000 ter zake van doodslag van zijn moeder op 4 december 1998 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren. Dat arrest is blijkens voormeld strafblad op 27 februari 2001 onherroepelijk geworden. Verdachte heeft aldus in een tijdbestek van 8 jaren twee mensen opzettelijk van het leven beroofd. In tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie in diens requisitoir heeft aangevoerd acht de rechtbank de recidiveregeling neergelegd in artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht in het onderhavige geval niet van toepassing, nu de rechter volgens vaste jurisprudentie slechts strafverhoging mag opleggen indien de recidive in de tenlastelegging is opgenomen en vervolgens ook is bewezenverklaard. De strafbare recidive is in deze zaak niet opgenomen in de tenlastelegging hetgeen erin resulteert dat de maximale gevangenisstraf in het onderhavige geval wettelijk is beperkt tot de duur van 15 jaren in plaats van de door de officier van justitie aangevoerde 20 jaren. Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit acht de rechtbank een gevangenisstraf van 13 jaren passend en geboden. De rechtbank houdt er hierbij rekening mee dat verdachte, zoals hierna zal worden overwogen, ten tijde van het plegen van het strafbare feit als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen. De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging als volgt. Op grond van artikel 37a lid 3 juncto artikel 37 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht geldt de eis van multidisciplinair advies niet indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Uit de rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, opgemaakt en ondertekend d.d. 17 april 2009 door C. Salet, psycholoog en M.D. van Ekeren, psychiater, is gebleken dat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen. Aan genoemde rapportage is de PBC rapportage omtrent verdachte van 13 april 1999 gehecht. De rechtbank heeft ook kennis genomen van de inhoud van deze rapportage. Verdachte heeft destijds verbleven in het Pieter Baan Centrum in het kader van een onderzoek naar zijn geestvermogens naar aanleiding van de doodslag van zijn moeder. Bij verdachte werd destijds een zeer ernstige persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk dwangmatige, maar ook paranoïde persoonlijkheidstrekken gediagnosticeerd. De conclusie luidde dat de doodslag van zijn moeder hem slechts in verminderde mate kon worden toegerekend. Gelet op de inhoud van de PBC rapportage van 17 april 2009 gaat de rechtbank ervan uit dat de in 1999 geconstateerde ernstige persoonlijkheidsstoornis thans nog steeds aanwezig is en dat aldus van een gewijzigde situatie niet kan worden gesproken. De rechtbank zal derhalve verdachte ook ten aanzien van het onderhavige feit als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen. Anders dan in voornoemd rapport van 13 april 1999 is verwoord acht de rechtbank gelet op het feit dat verdachte zich drie jaar na zijn vrijlating opnieuw schuldig heeft gemaakt aan doodslag, de kans op herhaling van het plegen van zo’n delict groot. Ondanks het ontbreken van een recent multidisciplinair onderzoek acht de rechtbank zich, gelet op de stukken – met name bovengenoemde PBC rapportages – en op het verhandelde ter terechtzitting, voldoende ingelicht omtrent de noodzakelijkheid van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Zij zal deze maatregel dan ook opleggen. De rechtbank overweegt hierbij dat het hierna te kwalificeren feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het een misdrijf betreft dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal gelet op de ernst van het misdrijf en de persoon van verdachte op de voet van artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht aan de Minister van Justitie het advies uitbrengen om de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging eerst te doen aanvangen na ommekomst van de tenuitvoerlegging van tweederde deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht. DE UITSPRAAK De rechtbank: verklaart niet bewezen hetgeen in de tenlastelegging expliciet als ‘moord’ omschreven primaire feit, alsmede de onder het subsidiaire feit (impliciet primair) tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag en spreekt hem daarvan vrij; verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven; verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: t.a.v. subsidiair (impliciet subsidiair): doodslag De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel: t.a.v. subsidiair (impliciet subsidiair): * gevangenisstraf voor de duur van 13 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht * terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging De rechtbank adviseert de Minister van Justitie de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te doen aanvangen na ommekomst van tweederde deel van de opgelegde gevangenisstraf. Dit vonnis is gewezen door: mr. J.A. van Biesbergen, voorzitter, mr. J.F.M. Pols en mr. P.J. Appelhof, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier, en is uitgesproken op 20 mei 2009. 1 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2008, einddossier blz. 1338-1339. 2 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2009, einddossier blz. 1335-1336. 3 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2009, einddossier blz. 1335-1336. 4 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2008, einddossier blz. 1338-1339. 5 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 november 2006, einddossier blz. 441. 6 Hoofd ambtelijk verslag d.d. 14 maart 2009, einddossier blz. 16. 7 Verklaring [getuige 2] d.d. 6 november 2006, einddossier blz. 1664-1665 en verklaring [getuige 3] d.d. 23 november 2006, einddossier blz. 1477. 8 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 november 2006, einddossier blz. 441. 9 Verklaring [getuige 4] d.d. 27 oktober 2006, einddossier blz. 2137 en verklaring [getuige 5] d.d. 27 oktober 2006, einddossier blz. 1734. 10 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 november 2006, einddossier blz. 444. 11 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2006, einddossier blz. 452 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2006, einddossier blz. 456. 12 NFI deskundigenrapport (obductieverslag) opgemaakt en ondertekend d.d. 26 januari 2007 door H.A. Tromp, einddossier blz. 2505 en 2509-2510. 13 Proces-verbaal technisch onderzoek d.d. 6 april 2007, einddossier blz. 2608-2611. 14 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 oktober 2006, einddossier blz. 459. 15 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 december 2006, einddossier blz. 1805. 16 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2007, einddossier blz. 1808. 17 Hoofd ambtelijk verslag d.d. 14 maart 2009, einddossier blz. 66 i.c.m. foto, einddossier blz. 439. 18 Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 19 januari 2007, einddossier, blz. 191 19 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 november 2006, einddossier blz. 1188 en verklaring [getuige 7] d.d. 6 november 2008, einddossier blz. 1596. 20 Proces-verbaal van simultane fotobewijsconfrontatie d.d. 13 februari 2007, einddossier blz. 1234 en 1239. 21 Proces-verbaal van simultane fotobewijsconfrontatie d.d. 13 februari 2007, einddossier blz. 1239. 22 Verklaring [getuige 6] d.d. 13 februari 2007, einddossier blz. 1814. 23 Proces-verbaal onderhoud met getuige [getuige 6] d.d. 1 mei 2007, einddossier blz. 1820. 24 Verklaring [getuige 6] d.d. 13 februari 2007, einddossier blz. 1812-1813. 25 Verklaring [getuige 7] d.d. 14 februari 2007, einddossier blz. 1588 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 februari 2007, einddossier blz. 1592. 26 Verklaring [getuige 7] d.d. 14 februari 2007, einddossier blz. 1588. 27 Tapgesprek tussen [getuige 8] en verdachte d.d. 12 december 2006, einddossier blz. 1391 28 Proces-verbaal van simultane fotobewijsconfrontatie d.d. 16 januari 2007, einddossier blz. 1243 en 1248. 29 Verklaring [getuige 9] d.d. 4 november 2008, einddossier blz. 2054. 30 Bijlage bij de verklaring van [getuige 9] d.d. 4 november 2008, einddossier blz. 2057. 31 Fotomap FTO d.d. 27 oktober 2007, einddossier blz. 2421. 32 Proces-verbaal van technisch onderzoek d.d. 6 april 2007, einddossier blz. 2609. 33 Verklaring [getuige 9] d.d. 14 november 2006, einddossier blz. 2041-2042 en verklaring [getuige 9] d.d. 17 januari 2007, einddossier blz. 2046. 34 Tapgesprek tussen [getuige 9] en [getuige 11] d.d. 15 november 2006, einddossier blz. 1383. 35 Verklaring [getuige 10] d.d. 19 december 2006, einddossier blz. 1547. 36 Verklaring [getuige 9] d.d. 17 januari 2009, einddossier blz. 2047. 37 Verklaring [getuige 12] d.d. 2 februari 2007, einddossier blz. 2115. 38 Verklaring [getuige 13] d.d. 6 februari 2007, einddossier blz. 2244. 39 Verklaring [getuige 13] d.d. 11 november 2008, einddossier blz. 2274. 40 Tapgesprek tussen [getuige 13] en verdachte d.d. 16 maart 2007, einddossier blz. 1402. 41 Verklaring verdachte d.d. 24 november 2006, einddossier blz. 3202. 42 Verklaring [getuige 13] d.d. 11 november 2008, einddossier blz. 2274. 43 Verklaring [getuige 12] d.d. 14 december 2006, einddossier blz. 2105. 44 Verklaring [getuige 12] d.d. 2 februari 2007, einddossier blz. 2114. 45 Verklaring [getuige 12] d.d. 23 november 2006, einddossier blz. 2100. 46 Verklaring [getuige 12] d.d. 2 februari 2007, einddossier blz. 2114-2115. 47 Verklaring [getuige 15] d.d. 7 maart 2007, einddossier blz. 1705 en verklaring [getuige 9] d.d. 4 november 2008, einddossier blz. 2055. 48 Tapgesprek tussen [getuige 13] en verdachte d.d. 3 april 2007, einddossier blz. 1418. 49 Verklaring verdachte d.d. 24 november 2006, einddossier blz. 3202. 50 Verklaring [getuige 14] d.d. 15 december 2006, einddossier blz. 1908. 51 Verklaring [getuige 12] d.d. 2 februari 2007, einddossier blz. 2116. 52 Verklaring [getuige 12] d.d. 23 februari 2007, einddossier blz. 2126. 53 Verklaring [getuige 16] d.d. 7 februari 2007, einddossier blz. 1964. 54 Verklaring [getuige 16] d.d. 6 februari 2007, einddossier blz. 1961. 55 Verklaring [getuige 17] d.d. 8 februari 2007, einddossier blz. 1764. 56 Verklaring [getuige 12] d.d. 23 februari 2007, einddossier blz. 2126. 57 Proces-verbaal van bevindingen historische printgegevens (in relatie tot verklaring getuige [getuige 12]) d.d. 11 maart 2009, einddossier blz. 871. 58 Verklaring [getuige 12] d.d. 23 februari 2007, einddossier blz. 2126. 59 Tapgesprek tussen [getuige 8] en verdachte d.d. 12 december 2006, einddossier blz. 1391. 60 Tapgesprek tussen [getuige 8] en verdachte d.d. 12 december 2006, einddossier blz.1393. 61 NFI deskundigenrapportage, opgemaakt en ondertekend d.d. 11 mei 2007 door dr. R.J. Bink, einddossier blz. 2593. 62 NFI deskundigenrapportage, opgemaakt en ondertekend d.d. 28 april 2009 door dr. R.J. Bink, blz. 5/10. 63 NFI deskundigenrapportage, opgemaakt en ondertekend d.d. 28 april 2009 door dr. R.J. Bink, blz. 3/10 64 NFI deskundigenrapportage, opgemaakt en ondertekend d.d. 28 april 2009 door dr. R.J. Bink en ing. M.J. van der Scheer, blz. 12/16. 65 Hoge Raad 15 juni 2004, LJN AO9639, ro. 4.8. 66 EHRM 8 februari 1996, NJ 1996, 725, ro. 47.