Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4460

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/822317-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak van het plegen van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 247, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht van judoleraar.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/822317-08 Datum uitspraak: 20 mei 2009 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats], [adres]. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 mei 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 maart 2009. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 21 december 1999 te Veldhoven,in elk geval in Nederland met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (tijdens de judoles) (onverhoeds)duwen van zijn (stijve) geslachtsdeel tegen de billen van die [slachtoffer 1] en/of het maken van heupbewegingen (zogenoemde "rijdende" bewegingen) tegen de billen van die [slachtoffer 1]; (artikel 247 lid 1 (oud) Wetboek van Strafrecht) 2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 1998 tot en met 01 juli 2001 te Veldhoven, in elk geval in Nederland met [slachtoffer 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het (tijdens de judoles) duwen/drukken van zijn (stijve) geslachtsdeel tegen het geslachtsdeel van die [slachtoffer 2] en/of het maken van bekkenbewegingen/stootbewegingen tegen het geslachtsdeel van die [slachtoffer 2] en/of het (over de judokleding) betasten van de borsten van die [slachtoffer 2]; (artikel 247 lid 1 (oud) Wetboek van Strafrecht) De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. De standpunten van de officier van justitie en de verdediging. De officier van justitie heeft gerequireerd tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 en heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een werkstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Verdachte heeft de aan hem tenlastegelegde feiten van aanvang af ontkend. De verdediging heeft op gronden in haar pleitnota verwoord integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging kort gezegd aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 1] tijdens haar intakegesprek en haar aangifte niet geloofwaardig zijn. Haar verklaringen wijken af van de inhoud van de melding van haar moeder in 1999. In de visie van de verdediging dient beseft te worden dat [slachtoffer 1] in 1999 slechts 11 jaar oud was en op de desbetreffende dag pas haar vierde judoles kreeg waarin zij voor het eerst een greep moest voordoen met verdachte. Kennelijk heeft dat, wetende dat judo een contactsport is, indruk op haar gemaakt en heeft ze mogelijk iets hards gevoeld hetgeen mogelijk is geweest, omdat de knoop van de zwarte band van verdachte hard is. Verdachte heeft nimmer een erectie gehad tijdens judolessen met kinderen. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging kort gezegd aangevoerd dat het erg merkwaardig is dat [slachtoffer 2] gedurende een periode van ongeveer 10 jaren niets heeft verteld over datgene wat haar zou zijn overkomen. De eerste keer dat ze er over heeft verklaard is op een moment dat een vriendin van haar een soortgelijk verhaal naar buiten heeft gebracht. Opvallend is daarbij dat ze nadrukkelijk via getuige [getuige 1] contact heeft gezocht met [slachtoffer 1] om informatie in te winnen over hetgeen [slachtoffer 1] zou zijn overkomen. De verklaringen die [slachtoffer 2] heeft afgelegd zijn niet consistent en daarom niet geloofwaardig. De verklaring van [slachtoffer 2] komt ook niet overeen met de verklaring van getuige [getuige 2]. De moeder van [slachtoffer 2] heeft volgens haar verklaring nimmer iets gemerkt aan [slachtoffer 2] met betrekking tot de judolessen. In 2005 heeft ze zelfs weer les gehad bij verdachte. In de visie van de verdediging is er gelet op het voorgaande onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd. Integrale vrijspraak. Ten aanzien van feit 1. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft op 6 maart 2008 tegen verdachte aangifte gedaan van het plegen van ontuchtige handelingen tijdens de judoles op 21 december 1999. Aangeefster was destijds 11 jaar oud. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte in zijn hoedanigheid van judoleraar tijdens het met aangeefster voordoen van een exercitie met een stijve penis heupbewegingen (rijdende bewegingen) tegen haar achterwerk heeft gemaakt. De rechtbank heeft er geen twijfel over dat aangeefster dit (ook later) zo heeft beleefd, maar hierbij dient wel in aanmerking te worden genomen dat judo een contactsport is. Hierbij vindt bij uitstek aanraking tussen lichamen van sporters plaats. Bovendien was het voor aangeefster de eerste keer dat zij samen met een trainer een oefening voor de groep voordeed waarbij de trainer over haar heen hing of lag. De rechtbank sluit niet uit dat dit een grote indruk op haar heeft gemaakt. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen de door verdachte ter terechtzitting gegeven toelichting, namelijk dat aangeefster wellicht de knoop van zijn judoband heeft gevoeld, heeft de rechtbank uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat er in het onderhavige geval sprake is geweest van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 247, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat verdachte van dit feit behoort te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 2. Op 10 maart 2008 heeft aangeefster [slachtoffer 2] tegen verdachte aangifte gedaan van het plegen van ontuchtige handelingen tijdens de judoles. Aangeefster heeft verklaard dat de ontuchtige handelingen gedurende een periode van ongeveer een half jaar door verdachte zijn gepleegd en dat de eerste keer plaatsvond in oktober 2000. Aangeefster was toen 11 jaar oud. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte in zijn hoedanigheid van judoleraar tijdens de judoles zijn geslachtsdeel tegen haar geslachtsdeel heeft geduwd en daarbij heup- c.q. stootbewegingen heeft gemaakt. Voorts heeft aangeefster verklaard dat verdachte over haar judokleding haar borsten zou hebben betast. De rechtbank constateert dat aangeefster eerst na 8 jaren aangifte heeft gedaan, terwijl zij al veel eerder op de hoogte was van een vermeend incident tussen verdachte en [slachtoffer 1] (feit 1). Aangeefster heeft immers verklaard dat zij kort nadat [slachtoffer 1] was gestopt met judoën (in 1999) op de hoogte is geraakt van dat vermeende incident. Naar het oordeel van de rechtbank heeft aangeefster wisselend en niet consistent verklaard. Haar aangifte komt op essentiële punten niet overeen met de verklaring van getuige [getuige 2]. Zo heeft aangeefster verklaard dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden terwijl de andere kinderen van de judotraining er omheen zaten en toekeken. De ontucht zou ook ongeveer één keer per week plaats hebben gevonden. Getuige [getuige 2] heeft echter van aangeefster begrepen dat verdachte slechts één keer ontucht met haar zou hebben gepleegd en dat dit buiten de les zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank vindt het voorts opvallend dat er door leerlingen nimmer melding van dergelijke incidenten is gemaakt, terwijl deze volgens de verklaring van aangeefster in bijzijn van de groep zouden hebben plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte hetgeen aan hem onder feit 2 is tenlastegelegd heeft begaan, zodat verdachte ook daarvan behoort te worden vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] heeft een civiele vordering ingediend ten belope van 2.500 euro voor immateriële schade. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de civiele vordering tot een bedrag van 750 euro met daarbij oplegging van de schadevergoedings-maatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering. De raadsman heeft geconcludeerd dat de civiele vordering afgewezen dient te worden. De rechtbank zal de civiele vordering afwijzen, omdat verdachte van het aan hem onder feit 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte terzake de civiele vordering gemaakt. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte daarvoor geen kosten heeft gemaakt. DE UITSPRAAK De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 en feit 2 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij; wijst de civiele vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] af en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt tot op heden begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door: mr. J.F.M. Pols, voorzitter, mr. J.A. van Biesbergen en mr. P.J. Appelhof, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier, en is uitgesproken op 20 mei 2009.