Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4498

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808149/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Blaricum (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor de kap van 23 eiken, 2 beuken en 2 berken op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Blaricum, sectie D, nrs. 786 (ged.) en 1040 (ged.) (hierna: het perceel).


Uitspraak

200808149/1/H2. Datum uitspraak: 20 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2008 in zaak nr. 07/3773 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Blaricum. 1. Procesverloop Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Blaricum (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor de kap van 23 eiken, 2 beuken en 2 berken op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Blaricum, sectie D, nrs. 786 (ged.) en 1040 (ged.) (hierna: het perceel). Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 september 2008, verzonden op 29 september 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De vergunninghouder heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend. [appellanten] hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2009, waar [een der appellanten], bijgestaan door mr. L.J.H. de Vink, het college, vertegenwoordigd door mr. S.J. Kist, werkzaam bij de gemeente Blaricum, en [vergunninghouder] zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De vergunning is verleend in verband met het bouwplan van [vergunninghouder] voor de bouw van een woning met garage/berging op het perceel. [appellanten] wonen op aangrenzende percelen. Aan de vergunning is de plicht verbonden tot herplant van 6 eiken met een stamdiameter van 20-25 centimeter, te plaatsen naast het voetpad en langs de Dr. Catzlaan 26. 2.2. Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Blaricum (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen. Ingevolge artikel 4.5.3a kunnen burgemeester en wethouders de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van de natuurwaarde en landschappelijke waarde van de houtopstand, de waarde van de houtopstand voor het dorpsschoon en -karakter, de beeldbepalende en cultuurhistorische waarde van de houtopstand en de waarde van de houtopstand voor de recreatie en de leefbaarheid. Ingevolge artikel 4.5.9 is het toegestaan om bomen, heesters en heggen te plaatsen en aanwezig te hebben, ongeacht de hoogte, tot aan de grenslijn van eens ander erf. 2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de verleende vergunning terecht slechts heeft getoetst aan het bepaalde in de APV. 2.3.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college terecht slechts de APV als toetsingskader heeft genomen bij het verlenen van de vergunning. Het feit dat de vergunning is aangevraagd in verband met de bouw van een woning met garage/berging, betekent niet dat die aanvraag aan het bestemmingsplan diende te worden getoetst. 2.4. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er tussen de te bouwen woning en de erfgrens voldoende ruimte is om te kunnen voldoen aan de opgelegde herplantplicht. Zij voeren aan dat ter plaatse nog slechts 30 centimeter resteert. 2.4.1. Niet duidelijk is geworden waarop de door [appellanten] genoemde afstand van 30 centimeter is gebaseerd. Gemeten op de kaart behorend bij de verleende bouwvergunning resteert tussen de te bouwen woning en de erfgrens een afstand van ongeveer een meter. Nu ingevolge artikel 4.5.9 van de APV bomen tot aan de grenslijn van eens ander erf mogen worden geplaatst, heeft de rechtbank terecht overwogen dat er voldoende ruimte is om aan de opgelegde herplantplicht te kunnen voldoen. Het betoog faalt. 2.5. [appellanten] betogen ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door het college verrichte belangenafweging niet onredelijk is. Zij voeren aan dat bij die afweging de privacybeschermende bedoelingen van het bestemmingsplan niet zijn betrokken. 2.5.1. Het door appellanten gestelde belang van behoud van hun privacy is geen belang dat ingevolge artikel 4.5.3a van de APV in de belangenafweging dient te worden betrokken. De rechtbank heeft in die gestelde inbreuk op de privacy dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de vergunning had moeten weigeren. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. O. de Savornin Lohman en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Rop voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009 417.